المتابعون

بحث هذه المدونة الإلكترونية

السبت، 8 فبراير 2014

Mohammed / DUTCH

Zijn geboorte
Mohammed s.a.w., de Meester der profeten, is geboren op de Bani
Hasjim-laan in Mekka op een maandagmorgen, de negende van Rabi'
Al-Awwal, in hetzelfde jaar als de Gebeurtenis met de Olifant en in het
veertigste jaar van de heerschappij van Kisra (Khosroe Noesjirwan),
d.w.z. volgens de geleerde Mohammed Soelaiman Al-Mansoerpoeri en
de astroloog Mahmoed Pasja de twintigste of éénentwintigste april,
571 na Christus.
Ibn Sa'd heeft overgeleverd, dat de moeder van Mohammed s.a.w.
zei:
“Toen hij werd geboren, was er een licht dat scheen vanuit mijn
schaamstreek en de paleizen van Syrië verlichtte.”
Ahmad heeft op gezag van ‘Arbadh ibn Sariya een verhaal
overgeleverd, dat hiermee te vergelijken is.
Er is onenigheid over de overlevering of belangrijke tekenen die zijn
geboorte vergezelden: veertien galerijen van het paleis van Kisra
scheurden en vielen naar beneden, het heilige vuur van de Magians
doofde en enkele kerken aan het Sawa-meer zonken neer en storten
ineen.
Zijn moeder stuurde onmiddellijk iemand om zijn grootvader ‘Abdoel-
Moettalib te informeren over de blijde gebeurtenis. Vol blijdschap
kwam hij naar haar, droeg hem naar Al-Ka'bah, bad tot Allah en
dankte Hem. ‘Abdoel-Moettalib noemde de baby Mohammed, een
naam die toen niet gebruikelijk was onder de Arabieren. Hij besneed
hem op de zevende dag zoals onder de Arabieren de gewoonte was.
De eerste vrouw die hem zoogde, na zijn moeder, was Thoejabah, de
concubine van Aboe Lahab, met haar zoon, Masroeh. Zij had Hamzah
ibn ‘Abdoel-Moettalib eerder gezoogd en later zoogde zij Aboe
Salamah ibn ‘Abd Al-Asad Al-Makhzoemi.
1/41
Babytijd
Het was de algemene gewoonte van Arabieren die in de stad woonden,
om hun kinderen weg te sturen, naar bedoeïenen-zoogmoeders, zodat
zij in de vrije en gezonde omgeving van de woestijn konden
opgroeien, waardoor ze een robuust gestel zouden ontwikkelen en de
pure spraak en manieren van de bedoeïenen zouden verkrijgen, die
geroemd werden om zowel de kuisheid van hun taal als vanwege het
vrij zijn van het soort ondeugden die zich gewoonlijk in gevestigde
maatschappijen ontwikkelden.
Later werd de Profeet s.a.w. toevertrouwd aan Halimah bint Abi
Dzoeaib van de Bani Sa'd ibn Bakr. Haar echtgenoot was Al-Harith ibn
‘Abdoel Oezza die Abi Kabsah werd genoemd, van dezelfde stam.
Mohammed s.a.w. had verscheidene pleegbroers en -zussen,
‘Abdoellah ibn Al-Harith, Anisjah bint Al-Harith, Hoedhafah of
Djoedhamah bint Al-Harith (bekend als Asj-Sjayma') en Halimah
zoogde de Profeet s.a.w. en Aboe Soefjan ibn Al-Harith ibn ‘Abdoel-
Moettalib, de neef van de Profeet s.a.w. . Hamza ibn ‘Abdoel-
Moettalib, de oom van de Profeet s.a.w. werd door dezelfde twee
zoogmoeders, Thoejabah en Halimah As-Sa'dijah, als de Profeet s.a.w.
gezoogd.
De tradities overleveren verrukkelijk hoe Halimah en haar hele
huishouden werden begunstigd door opeenvolgende fortuinlijke
voorvallen, terwijl de baby Mohammed s.a.w. door haar werd
verzorgd. Ibn Ishaaq verklaart, dat Halimah heeft overgeleverd, dat zij
met haar echtgenoot en met een baby aan de borst vertrok vanuit
haar dorp, in het gezelschap van enkele vrouwen uit haar clan, op
zoek naar kinderen die gezoogd moesten worden. Zij zei: “Het was
een jaar van droogte en hongersnood en we hadden niets te eten. Ik
reed op een bruine ezelin. We hadden ook een oude ezelin bij ons. Bij
Allah, we konden nog geen druppel melk krijgen. 's Nachts deden we
ook geen oog dicht, omdat het kind van de honger bleef huilen. Er was
niet genoeg melk in mijn borsten en zelfs de ezelin had niets om hem
mee te voeden. We deden voortdurend gebeden om regen en
onmiddellijke verlichting. Uiteindelijk bereikten we Mekka, op zoek
naar kinderen om te zogen. Geen enkele vrouw onder ons accepteerde
de Boodschapper van Allah s.a.w. , wanneer hij aan haar werd
aangeboden. Zo gauw hen werd verteld, dat hij een wees was,
weigerden ze hem.
2/41
We hadden onze ogen al laten vallen op de beloning die we van de
vader van het kind zouden krijgen. Een wees! Wat zullen zijn
grootvader en zijn moeder waarschijnlijk doen? Dus we verachten hem
daarvoor. Iedere vrouw die met mij meereisde, kreeg een zuigeling en
toen we op het punt van vertrek stonden, zei ik tegen mijn
echtgenoot: ‘Bij Allah, ik wil niet met de andere vrouwen teruggaan
zonder een baby. Ik zal maar naar die wees gaan en ik moet hem
maar meenemen.' Hij zei: ‘Het kan geen kwaad dat te doen en
misschien zal Allah ons via hem zegenen.' Dus ging ik en nam hem,
omdat er simpelweg geen ander alternatief voor mij was, dan hem te
nemen. Toen ik hem in mijn armen had genomen en naar mijn plek
terugkeerde, legde ik hem aan mijn borst en tot mijn grote verbazing
was er genoeg melk in. Hij dronk tot hij verzadigd was en dat deed
zijn pleegbroer ook en toen gingen zij beide slapen, hoewel mijn baby
de vorige nacht niet had kunnen slapen. Mijn echtgenoot ging toen
naar de ezelin om haar te melken en tot zijn verbijstering, vond hij er
meer dan genoeg melk in. Hij melkte haar en we dronken tot we vol
waren en we genoten van een goede nachtrust. De volgende morgen
zei mijn echtgenoot: ‘Bij Allah, Halimah, je moet begrijpen, dat je in
staat was een gezegend kind te nemen.' En ik antwoordde: ‘Bij de
genade van Allah, ik hoop het.'”
De traditie is heel stellig over het punt dat de terugreis van Halimah
en haar latere leven, zolang de Profeet s.a.w. bij haar bleef, heel
gelukkig was. De ezel waar ze op reed, toen ze naar Mekka kwam,
was mager en bijna kreupel; tot grote verbazing van Halima's
medereizigers, pakte het de snelheid al gauw op. Tegen de tijd dat ze
de kampen in het land van de stam van Sa'd bereikten, was de
weegschaal van het geluk volledig, ten gunste van hen omgeslagen. In
het dorre land ontsprong weelderig gras en de beesten kwamen
bevredigd en vol melk naar hen terug. Mohammed s.a.w. bleef twee
jaar bij Halimah, totdat hij was gespeend, zoals Halimah zei: “We
brachten hem terug naar zijn moeder en verzochten haar ernstig om
hem bij ons te laten blijven en ons baat te laten hebben van het geluk
en de zegeningen die hij ons had gebracht. We drongen aan bij ons
verzoek, dat we motiveerden door onze ongerustheid over het kind uit
te spreken, dat hij een bepaalde infectie, die in Mekka veel voorkwam,
zou oplopen. Uiteindelijk werd onze wens vervuld en de Profeet s.a.w.
bleef bij ons, totdat hij ongeveer vier of vijf jaar oud was.”
Toen, zoals in Sahih Moeslim wordt overgeleverd door Anas, Djibriel
(Gabriël) neerdaalde en zijn borstkas openscheurde en het hart eruit
nam.
3/41
Hij perste er toen een bloedprop uit en zei: “Dat was het stuk van
Sjaithaan in jou.” En toen waste hij het met Zamzam-water in een
gouden bassin. Daarna werd het hart weer samengevoegd en op zijn
plaats teruggezet. De jongens en speelkameraadjes renden naar hun
moeder, d.w.z. hun zoogmoeder, toe en zeiden: “Waarlijk, Mohammed
s.a.w. is vermoord.” Zij snelden allen op hem toe en vonden hem
helemaal in orde, alleen zijn gezicht was bleek.
Terug naar zijn liefhebbende moeder
Na deze gebeurtenis was Halimah ongerust over de jongen en gaf hem
aan zijn moeder terug, bij wie hij bleef tot hij zes jaar oud was.
Uit respect voor de herinnering aan haar overleden echtgenoot,
besloot Amina om zijn graf in Jathrib (Medina) te bezoeken. Zij vertrok
om de afstand van 500 kilometer af te leggen, samen met haar
halfwees, een vrouwelijke bediende genaamd Oemm Ayman en haar
schoonvader ‘Abdoel-Moettalib. Zij bracht daar een maand door en
ondernam toen de reis terug naar Mekka. Onderweg werd zij zwaar
ziek en zij stierf in Abwa, op de weg tussen Mekka en Medina.
Naar zijn meelevende grootvader
‘Abdoel-Moettalib bracht de jongen naar Mekka. Hij had warme
gevoelens voor de jongen, zijn wees-kleinzoon, wiens meest recente
ramp (de dood van zijn moeder), nog meer aan de pijn van het
verleden toevoegde. ‘Abdoel-Moettalib was liefdevoller jegens zijn
kleinzoon dan voor zijn eigen kinderen. Hij liet de jongen nooit ten
prooi aan eenzaamheid, maar gaf altijd de voorkeur aan hem boven
zijn eigen kinderen. Ibn Hisjam heeft overgeleverd: “In de schaduw
van Al-Ka'bah was een matras gelegd, voor ‘Abdoel-Moettalib.
Zijn kinderen zaten gewoonlijk om de matras heen, uit eerbied voor
hun vader, maar Mohammed s.a.w. zat er gewoonlijk op. Zijn ooms
haalden hem dan terug, maar als ‘Abdoel-Moettalib aanwezig was, zei
hij: ‘Laat mijn kleinzoon. Ik zweer bij Allah, dat deze jongen een
veelbetekenende positie zal bekleden.' Hij liet de jongen gewoonlijk op
zijn matras zitten, klopte hem op de rug en was altijd tevreden met
wat de jongen deed.”
4/41
Toen Mohammed s.a.w. acht jaar, twee maanden en tien dagen oud
was, stierf zijn grootvader ‘Abdoel-Moettalib in Mekka. De zorg voor de
Profeet s.a.w. werd nu aan zijn oom Aboe Talib overgedragen, die de
broer van de vader van de Profeet s.a.w. was.
Aboe Talib zorgde op de best mogelijke manier voor zijn neefje. Hij
zette hem bij zijn kinderen en gaf aan hem de voorkeur boven hen. Hij
behandelde de jongen met veel respect en hoge achting.
Aboe Talib bleef zijn neefje veertig jaar lang koesteren en verleende
hem alle mogelijke bescherming en ondersteuning. Zijn relaties met
de anderen werden beoordeeld in het licht van de wijze waarop zij met
de Profeet s.a.w. omgingen. Ibn ‘Asakir heeft op gezag van Djalhamah
ibn ‘Arfoeta overgeleverd, dat die zei: “Ik kwam naar Mekka in een
jaar waarin het niet regende, dus de Qoeraisj zeiden: ‘Oh, Aboe Talib,
de vallei is bladloos geworden en de kinderen zijn hongerig, laat ons
gaan bidden om regen.' Aboe Talib ging naar Al-Ka'bah met een jonge
knaap, die zo mooi als de zon was en een zwarte wolk hing boven zijn
hoofd. Aboe Talib en de jongen stonden bij de muur van Al-Ka'bah en
baden om regen. Onmiddellijk verzamelden de wolken zich vanuit alle
richtingen en er viel zware regen en dat veroorzaakte de komst van
bronnen en de groei van planten in de stad en het land.”
Bahira de monnik
Toen de Boodschapper van Allah s.a.w. twaalf jaar oud was, ging hij
met zijn oom, Aboe Talib mee op een handelsreis naar Syrië. Toen ze
Boesra bereikten (wat een deel van Syrië was, in de omgeving van
Howran in het Romeinse rijk), ontmoetten ze een monnik genaamd
Bahira (zijn echte naam was Georges) die hun grote vriendelijkheid
toonde en hen zeer gastvrij onthaalde. Hij had nooit eerder de
gewoonte gehad hen te ontvangen of te onthalen. Hij herkende bijna
meteen de Profeet s.a.w. en zei, terwijl hij zijn hand nam: “Dit is de
meester van alle mensen. Allah zal hem met een boodschap, die een
genade voor alle wezens zal zijn, sturen.” Aboe Talib vroeg: “Hoe weet
je dat?” Hij antwoordde: “Toen jullie uit de richting van ‘Aqabah
tevoorschijn kwamen, wierpen alle stenen en alle bomen zich ter
aarde, wat zij nooit doen, behalve voor een profeet.
Ik kan hem ook herkennen aan het zegel van het profeetschap, dat
onder zijn schouder zit, als een appel. Wij hebben dit uit onze boeken
geleerd.” Hij vroeg Aboe Talib ook om de jongen naar Mekka terug te
sturen en hem niet mee naar Syrië te nemen, uit vrees voor de joden.
5/41
Aboe Talib gehoorzaamde hem en stuurde hem, met enkele van zijn
mannelijke bedienden terug naar Mekka.
De oorlogen van “heiligschennis”
Mohammed s.a.w. was nauwelijks vijftien, toen de oorlogen van
“heiligschennis” – die een aantal jaren voortduurden, met variërend
geluk en een aanzienlijk verlies van menselijke levens – uitbrak tussen
de Qoeraisj en de Banoe Kinanah aan de ene kant en de Qais-‘Alainstam
aan de andere kant. Het werd aldus genoemd, omdat het
onschendbare, schendbaar werd, inclusief de verboden maanden.
Vanwege zijn buitengewone positie en eerbiedwaardige afkomst, was
Harb ibn Oemaijjah de leider van de Qoeraisj en zijn bondgenoten. In
één van die veldslagen begeleidde de Profeet s.a.w. zijn ooms, maar
hij hief zelf de wapens niet op tegen hun tegenstanders. Zijn
inspanningen beperkten zich tot het oppakken van de pijlen van de
vijand, wanneer die vielen en ze aan zijn ooms overdragen.
Al-Foedoel-federatie
Bij het einde van deze oorlogen, toen de vrede werd hersteld, voelden
de mensen de noodzaak van het vormen van een federatie in Mekka,
voor het onderdrukken van geweld en onrecht en het wreken van de
rechten van de zwakken en wanhopigen. Vertegenwoordigers van
Banoe Hasjim, Banoe Al-Moettalib, Asad ibn ‘Abd Al-Oezza, Zahra ibn
Kilab en Taim ibn Moerra werden opgeroepen, om bijeen te komen in
het huis van een eerbiedwaardige oudere man, genaamd ‘Abdoellah
ibn Djada'an At-Taimy om een federatie te vormen, die voor de
bovengenoemde zaken zorg zou dragen. Kort nadat hij met het
profeetschap was geëerd, was de Boodschapper van Allah s.a.w.
getuige van dit verbond en gaf er met deze bemoedigende woorden
commentaar op: “Ik ben getuige geweest van een confederatie in het
huis van ‘Abdoellah ibn Djada'an. Het sprak mij meer aan dan grote
kuddes vee. Zelfs nu, in de periode van de islam, zou ik zo'n
bijeenkomst bijwonen, als ik werd uitgenodigd.”
Het idee achter deze federatie en het verloop van het overleg daarin,
kenmerkte in feite een zich volledig afkeren van de pre-islamitische
stammentrots.
6/41
Het verhaal dat tot de vergadering leidde, zegt dat een man van de
Zoebaid-clan, als handelaar naar Mekka kwam, waar hij enkele
artikelen verkocht aan Al-‘Aash ibn Wa'il As-Sahmy. De laatste
probeerde hoe dan ook te vermijden te betalen. De handelaar zocht de
hulp van de verschillende clans van de Qoeraisj, maar zij schonken
geen aandacht aan zijn ernstige verzoeken. Hij zocht toen zijn
toevlucht op een heuveltop en begon, zo hard hij kon, verzen van
beklag te reciteren, die verslag uitbrachten van het onrecht dat hem
was aangedaan. Vervolgens riepen de partijen uit de eerder genoemde
federatie hun vergadering bijeen en slaagden erin het geld van Az-
Zoebaidy uit Al-‘Aash ibn Wa'il te persen.
De eerste baan van Mohammed s.a.w.
In zijn jonge jaren had Mohammed s.a.w. niet een bepaalde baan in
het bijzonder, maar het is overgeleverd dat hij als herder heeft
gewerkt voor Bani Sa'd en in Mekka. Op vijfentwintigjarige leeftijd
ging hij als handelaar naar Syrië, voor Khadidjah. Ibn Ishaaq heeft
overgeleverd, dat Khadidjah, de dochter van Kwailid een
eerbiedwaardige, fortuinlijke zakenvrouw was. Ze nam mannen in
dienst om voor haar te handelen, voor een bepaald percentage van de
winst. De mensen van de Qoeraisj waren over het algemeen
handelaren, dus toen Khadidjah over Mohammed s.a.w. werd
geïnformeerd, over zijn waarheidsgetrouwe woorden, grote eerlijkheid
en vriendelijke manieren, liet zij hem roepen. Zij bood hem geld aan
om naar Syrië te gaan en haar zaken te regelen en ze zou hem een
hoger tarief dan de anderen geven. Zij zou ook haar huurling,
Maisarah, met hem meesturen. Hij stemde toe en ging met haar
dienaar naar Syrië om te handelen.
Zijn huwelijk met Khadidjah
Toen hij naar Mekka terugkeerde, zag Khadidjah dat er meer winst en
zegeningen met haar geld was verkregen dan zij gewend was. Haar
huurling vertelde haar ook over de goede manieren, eerlijkheid, diepe
gedachten, oprechtheid en geloof van Mohammed s.a.w.. Zij
realiseerde zich, dat zij haar doel bereikt had. Vele voorname mannen
hadden om haar hand gevraagd, maar zij had hun avances altijd
afgewezen. Zij onthulde haar wens aan haar vriendin, Nafiesa, de
dochter van Maniya, die onmiddellijk naar Mohammed s.a.w. ging en
hem het goede nieuws vertelde.
7/41
Hij stemde ermee in en verzocht zijn ooms om naar de oom van
Khadidjah te gaan om deze kwestie te bespreken. Vervolgens werden
zij gehuwd. Bij hun huwelijkscontract waren Bani Hasjim en de leiders
van Moedar getuige. Dit vond plaats na de terugkeer van de Profeet
s.a.w. uit Syrië. Hij gaf haar een bruidsschat van twintig kamelen. Zij
was toen veertig jaar oud en werd beschouwd als de beste vrouw van
haar volk, in afkomst, fortuin en wijsheid. Zij was de eerste vrouw met
wie de Boodschapper van Allah s.a.w.
trouwde. Hij trouwde met niemand anders totdat zij was gestorven.
Khadidjah baarde al zijn kinderen, behalve Ibrahiem: Al-Qasim,
Zainab, Roeqajjah, Oemm Koeltsoem, Fatimah en ‘Abdoellah, die
Tajjib en Tahir werd genoemd. Al zijn zoons stierven in hun kindertijd
en alle dochters, behalve Fatimah, stierven gedurende zijn leven.
Fatimah stierf zes maanden na zijn dood. Al zijn dochters waren
getuige van de islam, omarmden die en emigreerden naar Medina.
Het verbouwen van Al-Ka'bah en de kwestie van de
bemiddeling
Toen de Boodschapper van Allah s.a.w. vijfendertig was, begonnen de
Qoeraisj met het verbouwen van Al-Ka'bah. Dat was, omdat het vanaf
de dagen van Isma'iel, een laag gebouw was, van witte stenen, niet
hoger dan 6,30 meter . Het had ook geen dak en dat gaf de dieven
gemakkelijk toegang tot de schatten die erbinnen waren. Omdat het
lang geleden was gebouwd was het ook blootgesteld aan het natuurlijk
geweld die het verzwakten en de muren lieten scheuren. Vijf jaar voor
zijn profeetschap was er een grote overstroming in Mekka, die richting
Al-Ka'bah kwam en deze bijna vernietigde. De Qoeraisj waren
verplicht hem te herbouwen, om de heiligheid en status ervan te
beschermen. De leiders van de Qoeraisj besloten om alleen wettig geld
te gebruiken voor het verbouwen van Al-Ka'bah, dus al het geld dat
verkregen werd door veile vrouwen, woekerrente of onrechtmatige
praktijken, was uitgesloten. In eerste instantie hadden ze teveel
ontzag om de muur omver te slaan, maar Al-Walid ibn Al-Moeghierah
Al-Moekhzoemi begon met het werk.
Toen ze zagen dat hem geen letsel overkwam, namen de anderen deel
aan het vernietigen van de muren, totdat zij bij de fundamenten
kwamen die door Ibrahiem waren gelegd.
8/41
Toen zij begonnen met het opnieuw bouwen van de muren,
verdeelden zij het werk onder de stammen. Iedere stam was
verantwoordelijk voor het herbouwen van een deel ervan. De
stammen verzamelden stenen en begonnen te werken. De man die de
stenen legde, was een Romeins metselaar, genaamd Baqum. Het werk
werd in volledige harmonie gedaan, totdat de tijd aanbrak om de
Zwarte Steen op de juiste plaats te leggen. Toen brak er strijd uit
tussen de leiders en die duurde vier of vijf dagen, ieder wedijverend
voor de eer van het terugplaatsen van de steen op zijn plaats. Ze
stonden op het punt dolken te trekken en een groot bloedbad leek op
handen te zijn.
Gelukkig deed de oudste onder de leiders, Aboe Oemaijjah ibn
Moeghierah Al-Makzoemi een voorstel dat door iedereen werd
geaccepteerd. Hij zei: “Laat degene, die het Heiligdom als eerste
binnenkomt, over dit punt beslissen.” Het was toen de Wil van Allah,
dat de Boodschapper van Allah s.a.w. de eerste was die de Moskee
binnenkwam. Toen ze hem zagen, riepen alle mensen die ter plekke
waren, als met één stem: “Al-Amien (de betrouwbare) is gekomen.
Wij zijn er tevreden mee, ons aan zijn beslissing te houden.” Kalm en
bedaard ontving Mohammed s.a.w. de opdracht en kwam direct tot
een oplossing die hen allen zou verzoenen. Hij vroeg om een mantel,
die hij op de grond uitspreidde en plaatste de steen in het midden
ervan. Hij vroeg toen aan de vertegenwoordigers van de verschillende
clans onder hen, om gezamenlijk de steen op te tillen.
Toen die de juiste hoogte bereikt had, legde Mohammed s.a.w. hem
met zijn eigen handen op de juiste plaats. Zo werd een zeer
gespannen situatie verlicht en een groot gevaar, door de wijsheid van
de Profeet s.a.w. afgewend.
De Qoeraisj hadden niet genoeg aan het wettige geld dat zij hadden
verzameld, dus zij verwijderden een gebied van ongeveer 5,5 meter
aan de noordkant van Al-Ka'bah, wat Al-Hidjr of Al-Hatiem wordt
genoemd.
Zij verhieven de deur twee meter vanaf het grondniveau, om zo
slechts de mensen erin te laten die zij wilden. Toen het bouwwerk
dertienenhalve meter hoog was, plaatsten zij het dak, dat op zes
zuilen rustte.
Toen het bouwen van Al-Ka'bah afgerond was, had het een vierkante
vijftien-meter-hoge vorm.
9/41
De zijde met de Zwarte Steen en die welke ertegenover lag, waren
ieder tien meter lang, de Zwarte Steen was 1,50 meter van het
grondniveau voor de rondgang. De twee andere kanten waren ieder
twaalf meter lang. De deur bevond zich op twee meter hoog vanaf het
grondniveau. Een bouwconstructie van gemiddeld 0,25 meter hoog en
0,30 meter breed, omringde Al-Ka'bah. Het werd Asj-Sjadherwan
genoemd en was oorspronkelijk een geïntegreerd deel van het
Gewijde Heiligdom, maar de Qoeraisj lieten het erbuiten. Een kort
overzicht van de levensloop van Mohammed s.a.w., voor het
aanvaarden van het profeetschap
In zijn jeugd had de Profeet Mohammed s.a.w. een combinatie van de
beste maatschappelijke kenmerken. Hij was een voorbeeldig man, met
een gezaghebbende mening en een foutloos inzicht. Hij was
begunstigd met intelligentie, originaliteit en een juiste keuze van de
middelen om naar accurate doelen te leiden. Zijn lange zwijgen was
gunstig voor zijn gewoonte om te mediteren en de waarheid diep te
onderzoeken. Zijn scherpe verstand en zijn pure aard waren van
waardevol belang bij het assimileren en bevatten van de manieren van
leven en van mensen, individueel en in gemeenschapszin. Hij schuwde
bijgelovige praktijken, maar nam actief deel aan opbouwende en
nuttige handelingen, anders nam hij zijn toevlucht tot zijn gewijde
eenzaamheid.Hij hield zich verre van het drinken van wijn, het eten
van vlees dat op de stenen altaren was geslacht of het bijwonen van
afgoderijfeesten. Hij had een enorme afkeer tegen de afgoden en
verafschuwde ze ten zeerste. Hij tolereerde het nooit als iemand bij
Al-Lat en Al-Oezza zweerde. Het was zonder twijfel de goddelijke
voorzienigheid van Allah, die hem vrij maakte van alle verfoeilijke en
zondige daden. Zelfs wanneer hij probeerde zijn instinct te volgen om
van enige pleziertjes van het leven te genieten of enkele
onrespectabele gebruiken te volgen, kwam de goddelijke
voorzienigheid van Allah tussenbeiden, om iedere misstap op zijn weg
te beteugelen. Ibn Al-Athier heeft overgeleverd dat Mohammed s.a.w.
zei: “Ik heb nooit geprobeerd te doen, wat mijn volk doet, op twee
keer na. Iedere keer kwam Allah tussenbeiden en weerhield mij ervan
dat te doen en ik deed het nooit weer. Eens vroeg ik aan mijn
medeherder, om voor mijn schapen te zorgen, toen we in het
bovenste deel van Mekka waren. Ik wilde naar beneden, naar Mekka
gaan en mijzelf amuseren, zoals de jongemannen deden. Ik ging naar
het eerste huis in Mekka waar ik muziek hoorde.
10/41
Ik ging binnen en vroeg: ‘Wat is dit?' Iemand antwoordde: ‘Het is een
bruiloft.' Ik ging zitten en luisterde, maar viel al snel in een diepe
slaap. Ik werd gewekt door de hitte van de zon. Ik ging terug naar
mijn medeherder en vertelde hem wat mij was overkomen. Ik heb het
nooit meer geprobeerd.”
Al-Boekharie heeft overgeleverd op gezag van Djaabir ibn ‘Abdoellah,
dat hij zei: “Terwijl de mensen Al-Ka'bah verbouwden, ging de Profeet
Mohammed s.a.w. met ‘Abbaas wat stenen dragen. ‘Abbaas zei:
‘Draag je lendendoek om je nek, om je tegen de stenen te
beschermen.' (Terwijl hij dat deed) viel de Profeet s.a.w. op de grond
neer en zijn ogen keerden zich naar de lucht. Later ontwaakte hij en
schreeuwde: ‘Mijn lendendoek…mijn lendendoek.' Hij wikkelde zichzelf
in zijn lendendoek.” In een andere overlevering: “Zijn lendenen
werden naderhand nooit meer gezien.” De autoriteiten zijn het erover
eens, aan de jeugd van Mohammed s.a.w. een bescheiden houding,
deugdzaam gedrag en elegante manieren toe te schrijven. Hij bewees
van zichzelf, dat hij in mannelijkheid ideaal was en een vlekkeloos
karakter bezat. Hij was zeer voorkomend tegen zijn landgenoten, het
eerlijkst in zijn spreken en het mildst van humeur. Hij was de
zachtmoedigste, meest kuise en meest gastvrije en maakte altijd
indruk op mensen door zijn tot vroomheid inspirerende steun. Hij was
de waarheidsgetrouwste en de beste om een verdrag na te leven. Zijn
stadsgenoten gaven hem eenstemmig de titel van Al-Amien
(betrouwbare). De moeder van de gelovigen, Khadidjah t zei eens:
“Hij verenigt tegenstrijdige relaties, hij helpt de armen en de
behoeftigen, hij onthaalt de gasten gastvrij en hij verdraagt
moeilijkheden op het pad van de waarheidsgetrouwheid.”
In de schaduw van de boodschap en het profeetschap
In de grot van Hira'
Toen de Profeet Mohammed s.a.w. bijna veertig was, was het zijn
gewoonte om lange uren in afzondering door te brengen, mediterend
en speculerend over alle aspecten van de schepping rondom hem.
Deze meditatieve aard leverde een bijdrage aan het verbreden van de
geestelijke kloof tussen hem en zijn landgenoten. Hij voorzag zichzelf
van Sawiq (graanpap) en water en ging dan rechtstreeks op weg naar
de heuvels en ravijnen in de nabijheid van Mekka.
11/41
Eén van deze in het bijzonder, was zijn favoriete toevluchtsoord – een
grot genaamd Hira, in de berg An-Noer. Hij lag slechts 3,5 km van
Mekka, een kleine grot, 3,5 meter in de lengte en 1,5 meter in de
breedte. Hij ging daar altijd heen en nodigde reizigers uit om zijn
bescheiden provisie met hem te delen. Hij wijdde het meeste van zijn
tijd en Ramadan in het bijzonder, aan aanbidding en meditatie over
het heelal rondom hem. Zijn hart was rusteloos over de morele
zonden en de afgoderij die onder zijn volk heersten; hij was
vooralsnog hulpeloos, omdat geen definitieve koers, of specifieke
aanpak voor hem beschikbaar was, om te volgen en de slechte
praktijken rondom hem te rectificeren. Deze eenzaamheid, tezamen
met dit soort overpeinzende aanpak, moet in het goddelijke
perspectief worden begrepen. Het was een inleidende fase naar de
periode van zware verantwoordelijkheden die hij al snel zou moeten
dragen.
Privacy en het loskomen van de onreinheden van het leven, waren
twee onmisbare vereisten voor de ziel van de Profeet s.a.w. , om tot
intieme communicatie te komen met de Ongeziene Macht die achter
alle aspecten van het bestaan liggen in dit oneindige heelal. Het was
een rijke periode van privacy, die drie jaar duurde en leidde naar een
nieuw tijdperk, van onverbrekelijk contact met die Macht.
Djibriel (Gabriël) brengt de openbaring neer
Toen hij veertig was, de leeftijd van volkomen perfectie, waarop
profeten altijd werd opgedragen hun boodschap te onthullen,
begonnen tekenen van zijn profeetschap te verschijnen en aan de
levenshorizon te gloren; het waren de ware visioenen die hij zes
maanden lang ervoer. Zijn profeetschap duurde 23 jaar; dus de
periode van zes maanden van ware visioenen vormde een integraal
deel van de vierenzestig delen van profeetschap. In Ramadan, in zijn
derde jaar van eenzaamheid in de grot van Hira, verlangde de wil van
Allah ernaar om Zijn genade naar de aarde te laten vloeien, en
Mohammed s.a.w. werd geëerd met het profeetschap en het licht van
de openbaring viel op hem, met enkele verzen uit de Edele Qoer-aan.
12/41
Voor wat betreft de exacte datum, wijst zorgvuldig onderzoek naar de
uitvoerige bewijzen en relevante aanwijzingen rechtstreeks naar
maandag, de nacht van de 21 e Ramadan, d.w.z. 10 augustus 610 na
Christus toen de Profeet Mohammed s.a.w. precies 40 jaar, 6
maanden en 12 dagen oud was, d.w.z. 39 Gregoriaanse jaren, 3
maanden en 22 dagen.
‘Aisjah, de waarheidlievende, gaf de volgende overlevering van die
veelbetekenende gebeurtenis, die het goddelijke licht bracht die de
duisteris van ongeloof en onwetendheid zou verdrijven. Het leidde het
leven naar een nieuw pad en bracht de serieuze verbeteringen teweeg
in het verloop van de geschiedenis van de mensheid. Voorlopers van
de openbaring namen de vorm aan van ware visioenen die altijd
uitkwamen. Daarna werd de eenzaamheid hem lief en ging hij naar de
grot Hira' om zich een bepaald aantal nachten met Tahannoeth
(toewijding) bezig te houden, voordat hij naar zijn familie
terugkeerde. Dan keerde hij terug om provisies te halen voor een
vergelijkbaar verblijf. Uiteindelijk kwam onverwacht de Waarheid (de
engel) naar hem toe en zei:
“Lees.” “Ik kan niet lezen,” zei hij [Mohammed s.a.w. ]. De Profeet
s.a.w. beschreef: “Toen nam hij mij en omhelsde mij stevig, toen liet
hij mij gaan en herhaalde het bevel: ‘Lees.' ‘Ik kan niet lezen,' zei ik
en opnieuw omhelsde hij mij stevig en liet me pas gaan toen ik
uitgeput was. Toen zei hij: ‘Lees.' Ik zei: ‘Ik kan niet lezen.' Hij
omhelsde mij voor de derde keer stevig, liet mij toen gaan en zei:
“Lees! In de naam van je Heer, Die (al het bestaande) heeft
geschapen. De mens heeft geschapen van een bloedklonter.
Lees! En je Heer is de meest Vrijgevige.”'
(QS Al-‘Alaq 96: 1-3) De Profeet s.a.w. herhaalde deze verzen.
Hij trilde van angst. In deze staat kwam hij bij zijn vrouw Khadidjah
terug en zei: “Bedek mij…bedek mij.” Zij bedekte hem, totdat hij zich
weer veilig voelde. Hij stelde Khadidjah van het incident in de grot op
de hoogte en voegde eraan toe dat hij met afschuw vervuld was. Zijn
vrouw probeerde hem te sussen en stelde hem gerust, zeggende:
“Allah zal jou nooit vernederen. Jij verenigt de verbroken relaties; jij
draagt de last van de zwakken; jij helpt de armen en behoeftigen, jij
onthaalt de gasten gastvrij en verdraagt de moeilijkheden op het pad
van de waarheidsgetrouwheid.”
13/41
Zij nam de Profeet s.a.w. mee naar haar neef Waraqa ibn Nawfal ibn
Asad ibn ‘Abd Al-Oezza, die in de pre-islamitische periode het
christendom had omarmd en de Bijbel in het Hebreeuws overschreef.
Hij was een blinde oude man. Khadidjah zei: “Mijn neef! Luister naar
je neefje!” Waraqa zei: “Oh mijn neefje! Wat heb je gezien?” De
Boodschapper van Allah s.a.w. vertelde hem wat hem was overkomen.
Waraqa antwoordde: “Dit is ‘Namoes' d.w.z. (de engel aan wie de
goddelijke geheimen worden toevertrouwd) die Allah naar Moesa
stuurde. Ik wilde dat ik jonger was. Ik wilde dat ik kon leven tot aan
de tijd dat jouw mensen je uit zullen leveren.” Mohammed s.a.w.
vroeg: “Zullen ze mij verdrijven?” Waraqa antwoordde bevestigend en
zei: “Iedereen die met iets dat vergelijkbaar als wat jij hebt gebracht
kwam, werd vijandig bejegend; en als ik tot die dag in leven blijf, zal
ik je krachtig ondersteunen.” Een paar dagen later stierf Waraqa en de
openbaring stopte ook tijdelijk.
At-Thabari en Ibn Hisjam hebben overgeleverd, dat de Boodschapper
van Allah s.a.w. de grot van Hira' verliet, nadat hij door de openbaring
verrast was, maar later keerde hij naar de grot terug en hervatte zijn
eenzaamheid. Naderhand kwam hij naar Mekka terug. At-Thabari deed
verslag van dit incident, zeggende:Na het vermelden van de komst
van de openbaring, zei de Boodschapper van Allah s.a.w. : “Ik heb
nooit iemand meer verafschuwd dan een dichter of een geesteszieke
man. Ik kon het niet verdragen naar één van hen beide te kijken. Ik
zal nooit iemand van de Qoeraisj over mijn openbaring vertellen. Ik
zal een berg beklimmen en mijzelf ervan af gooien en sterven. Dat zal
mij bevrijden. Ik ging dat doen, maar halverwege de berg hoorde ik
een stem uit de lucht komen, zeggende: ‘Oh Mohammed! Jij bent de
Boodschapper van Allah s.a.w. en ik ben Djibriel (Gabriël).' Ik keek
omhoog en zag Djibriel (Gabriël) in de vorm van een man, die zijn
benen op de horizon legde. Hij zei: ‘Oh Mohammed ! Jij bent de
Boodschapper van Allah s.a.w. en ik ben Djibriel (Gabriël).' Ik stopte
en keek naar hem. Het zien van hem bracht mij af van wat ik van plan
was te doen. Ik stond vastgenageld aan de grond. Ik trachtte mijn
ogen van hem af te wenden. Hij was overal waar ik keek. Ik bleef
bewegingloos staan, totdat Khadidjah iemand stuurde om mij te
zoeken. Hij ging naar beneden naar Mekka en kwam terug, terwijl ik
op dezelfde plaats bleef staan. Djibriel (Gabriël) vertrok toen en ik
ging terug naar huis. Ik vond Khadidjah thuis, dus ik ging heel dicht
bij haar zitten. Zij vroeg: ‘Vader van Al-Qasim! Waar ben je geweest?
Ik stuurde iemand erop uit om jou te zoeken. Hij ging naar Mekka en
kwam bij mij terug.' Ik vertelde haar wat ik had gezien. Zij
antwoordde: ‘Het is een profetisch teken, oh mijn echtgenoot.
14/41
Verman jezelf, ik zweer bij Allah, dat jij een boodschapper voor deze
natie bent.' Toen stond ze op en ging naar Waraqa en informeerde
hem. Waraqa zei: ‘Ik zweer bij Allah, dat hij dezelfde Namoes, d.w.z.
engel, heeft ontvangen als die naar Moesa was gestuurd. Hij is de
profeet van deze natie. Zeg hem geduld te hebben.' Zij kwam bij hem
terug en vertelde hem over de woorden van Waraqa. Toen de
Boodschapper van Allah s.a.w. zijn eenzame verblijf had voltooid en
naar Mekka ging, ging hij naar Waraqa, die tegen hem zei: ‘Jij bent de
profeet van deze natie. Ik zweer bij Allah, dat jij dezelfde engel hebt
ontvangen, als die naar Moesa was gestuurd.'”
Onderbreking van de openbaring
Ibn Sa'd heeft overgeleverd op gezag van Ibn ‘Abbaas, dat de
openbaring een aantal dagen stopte. Na nauwkeurig onderzoek, lijkt
dit het meest logische. Om te zeggen dat het drieëneenhalf jaar
duurde, zoals sommige geleerden beweren, is niet juist, maar er is
geen ruimte om op meer details in te gaan.
Ondertussen was de Profeet s.a.w. in een soort depressie gevangen,
gekoppeld aan verbijstering en verwarring. Al-Boekharie heeft
overgeleverd:
De goddelijke inspiratie stopte een poosje en de Profeet s.a.w. raakte
zo bedroefd, zoals we hebben gehoord, dat hij verscheidene malen
van plan was om zichzelf van de toppen van de hoge bergen te gooien
en iedere keer als hij de top van een berg beklom, om zichzelf eraf te
gooien, verscheen Djibriel (Gabriël) voor hem en zei: “Oh Mohammed
! Jij bent inderdaad de Boodschapper van Allah in de waarheid,”
waarop zijn hart weer tot rust kwam en hij kalmeerde en naar huis
terugkeerde.Wanneer de periode van de komst van de openbaring
lang werd, deed hij als voorheen, maar opnieuw verscheen Djibriel
(Gabriël) voor hem, om te zeggen wat hij eerder had gezegd.
Opnieuw brengt Djibriel (Gabriël) de openbaring van Allah
Ibn Hagar zei: “Dat (het stoppen van de openbaring van Allah voor
enige dagen) was om de Boodschapper van Allah s.a.w. te bevrijden
van de angst die hij ervoer en om hem naar de openbaring te laten
verlangen. Toen de sombere wolken van de twijfel weg waren
getrokken, werden de vlaggen van de waarheid geheven, de
15/41
Boodschapper van Allah s.a.w. wist met zekerheid, dat hij de
Boodschapper van de Grote Heer was geworden.
Hij was er ook zeker van, dat wat naar hem gekomen was, niets meer
was dan de ambassadeur van de inspiratie. Zijn wachten op en
verlangen naar de komst van de openbaring, vormde een goede basis
voor zijn standvastigheid en bedaardheid bij de komst van de
inspiratie van Allah.Al-Boekharie heeft overgeleverd op gezag van
Djaabir ibn ‘Abdoellah, dat hij de Boodschapper van Allah s.a.w. als
volgt over de periode van pauze hoorde spreken:
“Terwijl ik liep, hoorde ik een stem uit de lucht komen. Ik keek
omhoog en het was beslist dezelfde engel, die mij in de grot van Hira'
had bezocht. Hij zat op een stoel, tussen de hemel en de aarde in. Ik
was zeer bang voor hem en knielde op de grond. Ik ging naar huis,
zeggende: ‘Bedek mij…bedek mij…'
Allah openbaarde deze verzen aan mij:
“O jij ommantelde. Sta op en waarschuw. En verheerlijk jouw Heer! En
reinig jouw kleden! En blijf weg van (de afgoden)!”
(QS Al-Moeddatstsir 74: 1-5)
Daarna begon de openbaring, sterk, herhaaldelijk en regelmatig te
komen.”
Enkele details die betrekking hebben op de opeenvolgende
stadia van de openbaring
Voordat we op de details ingaan van de periode van het doorgeven
van de Boodschap en het profeetschap, willen we ons bekendmaken
met de stadia van de openbaring, die de voornaamste bron van de
Boodschap vormt en het onderwerp van de Oproep. Ibn Al-Qajjim zei,
de stadia van de openbaring noemend:
De eerste: de periode van ware visioenen. Het was het beginpunt van
de openbaring aan de Boodschapper van Allah s.a.w. .
De tweede: wat de engel onzichtbaar in het hart en het verstand van
de Profeet s.a.w. vestigde. De Boodschapper van Allah s.a.w. zei: “De
Edele Geest openbaarde aan mij: ‘Geen ziel zal vergaan, totdat die
zijn levensloop heeft uitgeput, dus vrees Allah en verzoek Hem
16/41
vriendelijk. Wordt nooit zo ongeduldig, dat je op het punt staat
ongehoorzaam jegens Allah te zijn. Wat Allah heeft, kan nooit worden
verkregen, behalve door gehoorzaamheid aan Hem.'”De derde: de
engel bezocht de Boodschapper van Allah s.a.w. gewoonlijk in de vorm
van een mens en sprak rechtstreeks tot hem. Dit stelde hem in staat,
volledig te begrijpen wat de engel zei. Soms werd de engel in deze
vorm gezien door de metgezellen van de Profeet s.a.w. .
De vierde: de engel kwam als het geluid van een klokslag tot hem en
dit was de moeilijkste vorm, omdat de engel hem stevig vastgreep en
het zweet stroomde van zijn voorhoofd, zelfs op de koudste dag. Als
de Profeet s.a.w. op zijn kameel was, kon de kameel het gewicht niet
houden, dus hij knielde onmiddellijk op de grond neer. Eens had de
Boodschapper van Allah s.a.w. zo'n openbaring terwijl hij zat en zijn
dij was op die van Zaid, Zaid voelde, dat de druk bijna letsel had
toegebracht aan zijn dij.
De vijfde: de Profeet s.a.w. zag de engel in zijn ware vorm. De engel
openbaarde aan hem wat Allah hem had opgedragen te openbaren.
Dit gebeurde twee maal, zoals in (de Qoer-aan) Soerah An-Nadjm
(hoofdstuk 53 – De Ster) wordt vermeld.
De zesde: wat Allah Zelf aan hem openbaarde in de hemel, d.w.z.
toen hij naar de hemel steeg en de opdracht voor de Salaat (het
gebed) van Allah ontving.
De zevende: de Woorden van Allah aan Zijn Boodschapper s.a.w. , uit
eerste hand, zonder de tussenkomst van een engel. Het was een
voorrecht dat aan Moesa u werd geschonken en dat wordt duidelijk
getuigd in de Qoer-aan, zoals het aan onze Profeet s.a.w. wordt
getuigd in de Soerah Al-‘Isra (hoofstuk 17 – de Nachtelijke reis) uit de
Edele Qoer-aan.
Sommige geleerden voegden er nog een controversiële achtste fase
aan toe, waarin zij verklaarden, dat Allah rechtstreeks tegen de
Profeet s.a.w. sprak, zonder een gordijn ertussen. Deze kwestie blijft
echter onbevestigd.
17/41
Allah, de Allerhoogste prijzen en de belangrijkste bestanddelen
daarvan:
De eerste openbaring die naar de Profeet s.a.w. werd gestuurd, bracht
verscheidene bevelen met zich mee, eenvoudig van vorm, maar zeer
effectief en met ernstige, vérstrekkende gevolgen. De engel deelde
een duidelijke boodschap aan hem mee, zeggende:
“O jij ommantelde. Sta op en waarschuw. En verheerlijk jouw Heer! En
reinig jouw kleden! En blijf weg van (de afgoden)!
En geef niets weg om meer te ontvangen. En wees geduldig voor jouw
Heer!”(QS Al-Moeddatstsir 74: 1-7)
Voor het gemak en het begrip zullen we de Boodschap onderverdelen
in de belangrijkste stukken:
• Het ultieme doel van de waarschuwing is er zeker van te zijn, dat in
het gehele heelal niemand die inbreuk maakt op de tevredenheid van
Allah, onwetend is over de ernstige consequenties die dat gedrag met
zich meebrengt en om een soort van ongekende schok teweeg te
brengen in zijn verstand en zijn hart.
• ‘De Heer verheerlijken' schrijft duidelijk voor, dat de enige trots die
op aarde gekoesterd mag worden, die van Allah is, met uitsluiting van
alle anderen.
• ‘De kledij reinigen en alle afschuwelijke zaken vermijden' verwijst
direct naar de onmisbare noodzaak om zowel de buitenkant als de
binnenkant kuis en rein te houden, in aanvulling op het voorschrift om
de ziel te heiligen en deze volledig immuun te maken voor de
verschillende soorten onreinheden en de verscheidene soorten
vervuiling. Slechts langs deze weg kan de ziel van de Profeet s.a.w.
een ideale positie bereiken en in aanmerking komen om van de
verkoelende genade van Allah en Zijn bescherming, veiligheid, leiding
en immer schijnende licht te genieten; en zal hij vervolgens het beste
voorbeeld voor de menselijke gemeenschap stellen, de degelijke
harten aantrekken en ontzag en eerbied afdwingen bij de
afgedwaalden, en wel op zo'n manier, dat de hele wereld, ermee eens
of oneens, ernaar op weg zal gaan en het als de voedingsbodem voor
alle facetten van hun welzijn zal nemen. • De Profeet s.a.w. moet zijn
strijd op de weg van Allah niet beschouwen als een daad van genade
die hem recht geeft op een grote beloning. Integendeel, hij moet
zichzelf tot het uiterste inspannen, al zijn moeite eraan wijden en
gereed zijn om alle offers te brengen, in een gemoedstoestand van
zelfveronachtzaming, wat ontwikkeld wordt door een immer aanwezig
bewustzijn van Allah, zonder ook maar het kleinste beetje gevoel van
trots in zijn daden of offers.
18/41
• Het laatste vers van de Qoer-aan dat aan de Profeet s.a.w. werd
geopenbaard, zinspeelt op de vijandige houding van de onverbeterlijke
ongelovigen, die hem en zijn volgelingen zullen beschimpen. Het valt
te verwachten, dat zij hem zullen kleineren en hun boosaardigheid
zullen opvoeren tot het punt van het beramen van plannen tegen zijn
leven en het leven van alle gelovigen rondom hem. In dit geval moet
hij geduldig zijn en wordt van hem verwacht, dat hij zal volharden en
het grootst mogelijke uithoudingsvermogen zal tonen, met als enige
doel het verkrijgen van de tevredenheid van Allah.Dit waren de
fundamentele voorbereidingen die de Profeet s.a.w. in acht moest
nemen, ogenschijnlijk zeer eenvoudige geboden, bijzonder fascinerend
met hun kalme ritme, maar in de praktijk zeer doeltreffend. Zij
vormden de aanzet die een verreikend oproer opwekte tot in alle
hoeken van de wereld.
De verzen stellen de bestanddelen van een nieuwe oproep samen,
alsmede de verspreiding van het nieuwe geloof. Een waarschuwing
impliceert logischerwijs, dat er misdrijven met pijnlijke consequenties
zijn, die door de daders moeten worden ondergaan en daar het
huidige leven niet noodzakelijkerwijs de enige plek is waar mensen ter
rekenschap voor hun misdaden, of enkelen daarvan, worden
geroepen, impliceert de waarschuwing noodzakelijkerwijs, dat mensen
op een andere dag ter rekenschap worden geroepen, d.w.z. de Dag
der Wederopstanding en dit op zichzelf verwijst naar het bestaan van
een ander leven dan dat wat we nu leven. Al deze verzen van de Edele
Qoer-aan roepen de mensen op om duidelijk van de Eenheid van Allah
te getuigen, om al hun zaken naar Allah, de Allerhoogste, over te
dragen en om de verlangens van de persoonlijkheid en de verlangens
vande dienaren van Allah ondergeschikt te maken aan het verkrijgen
van Zijn tevredenheid.
De bestanddelen van de oproep naar de islam zijn in het kort als
volgt:
• Getuigenis van de eenheid van Allah.
• Geloof in het hiernamaals.
• Iemands ziel heiligen en die hoog boven zonden en walglijkheden,
die tot vreselijke gevolgen strekken, verheffen, daarnaast, is er de
bittere noodzaak voor deugdelijke en perfecte manieren, gekoppeld
aan het gewennen van zichzelf aan rechtschapen daden.
19/41
• Alle zaken aan Allah, de Allerhoogste, toevertrouwen.
• Al het voorgaande moet een natuurlijk gevolg zijn van het
onwankelbare geloof in de Boodschap van Mohammed s.a.w. en trouw
aan zijn edele leiderschap en rechtschapen leiding. De verzen worden
ingeleid met de stem van de Meest Verhevene, met een hemelse
oproep die de Profeet s.a.w. het mandaat geeft om deze
ontmoedigende verantwoordelijkheid (mensen oproepen tot Allah) op
zich te nemen. De verzen hadden de bedoeling om hem met kracht uit
zijn slaap te wekken, van zijn mantel te ontdoen en hem te
onthechten van de warmte en de rust van het leven en hem dan een
nieuwe weg, voorzien van ontelbare moeilijkheden, op te sturen, die
een grote mate van strijd op de weg van Allah vereist:
“O jij ommantelde. Sta op en waarschuw. ”
(QS Al-Moeddatstsir 74: 1-2)
Aanvoerend, dat, om op zichzelf te leven vrij gemakkelijk is, maar er
is besloten dat jij deze zware last moet dragen; met als gevolg dat
slaap, comfort of een warm bed allemaal zaken zijn waarvan het is
verordend, dat ze niet in jouw woordenboek zullen voorkomen. Oh,
Mohammed, sta vlug op, voor de strijd en het gezwoeg die jou te
wachten staan; er is geen tijd voor slaap en zulke gemakken; zware
verantwoordelijkheden zijn goddelijkvoorbestemd om jou ten deel te
vallen en je in de tumult van het leven te sturen, om een nieuw
onzeker soort overeenkomst met het geweten van mensen en de
werkelijkheid van het leven te ontwikkelen.
De Profeet s.a.w. slaagde er met vrij veel succes in om op te staan en
zich van de nieuwe taak te kweten, hij ging voort met een
gemoedstoestand van volkomen onzelfzuchtigheid, zonder ophouden
strijdend en nooit verzwakkend bij het dragen van de last van het
grote vertrouwen, de last van het verlichten van de mensheid en het
zware gewicht van het nieuwe geloof en de strijd, meer dan twintig
jaar lang, waarbij niets zijn aandacht afleidde van zijn
ontzagwekkende opdracht. Moge Allah hem, voor ons en de gehele
mensheid, met het beste einde belonen. Het volgende onderzoek doet,
in het klein, verslag van zijn lange strijd en het ononderbroken
gevecht, dat hij leverde na het ontvangen van de verantwoordelijkheid
van het gezantschap.
20/41
Fasen en stadia van de oproep
De islamitische oproep kan in twee fasen worden verdeeld, die
duidelijk afgebakend zijn:
• De Mekkaanse fase: bijna dertien jaar.
• De Medinische fase: tien volledige jaren.
Elk van deze twee fasen omvatte duidelijke kenmerken, die
gemakkelijk waarneembaar zijn door ter zake doend, nauwkeurig
onderzoek naar de omstandigheden die ieder ervan kenmerkte.
De Mekkaanse fase kan in drie fasen worden verdeeld:
• De fase van de geheime oproep: drie jaar.
• De fase van het verkondigen van de oproep in Mekka: van het begin
van het vierde jaar van profeetschap tot bijna het einde van het tiende
jaar.
• De fase van de oproep tot de islam en het buiten Mekka
verspreiden: het duurde van het einde van het tiende jaar van
profeetschap tot de emigratie van Mohammed s.a.w. naar Medina. De
Medinische fase zal later, op het geschikte moment, in beschouwing
worden genomen.
Het eerste stadium
Strijd op de weg van de oproep
Drie jaar van oproep in het geheim
Het is alombekend, dat Mekka het centrum voor de Arabieren was en
dat het de beschermheren van Al-Ka'bah huisvestten. De bescherming
en het beschermheerschap van de afgoden en de in steen gegraveerde
afbeeldingen die door alle Arabieren aanbeden werden, lagen in de
handen van de Mekkanen. Daarom was het zo moeilijk het doel te
bereiken, namelijk hervorming en verbetering op een plaats die als de
bakermat van de afgoderij werd beschouwd. In zo'n atmosfeer
werken, vereist ongetwijfeld een onwankelbare wil en
vastbeslotenheid, dat is de reden, dat de oproep tot de islam een
heimelijke vorm aannam, zodat de woede van de Mekkanen niet zou
worden opgewekt door de onverwachte verrassing.De vroege
21/41
bekeerlingen
De Profeet s.a.w. begon zijn heilige missie natuurlijk vanuit zijn eigen
huis en keerde zich toen tot de mensen waar hij de nauwste band mee
had. Hij riep iedereen tot de islam op, van wie hij maar dacht, dat ze
zouden getuigen van de waarheid die van zijn Heer was gekomen. In
feite reageerde een grote groep mensen, die zelfs niet het kleinste
beetje twijfel koesterden betreffende de Profeet s.a.w. , vrijwel
meteen en zij omarmden het nieuwe geloof zeer gewillig. Zij staan in
de islamitische literatuur bekend als de vroege bekeerlingen.
Khadidjah, de echtgenote van de Profeet s.a.w. , de moeder van de
gelovigen, was de eerste om de omhelzing van de islam binnen te
gaan, gevolgd door zijn bevrijde slaaf, Zaid ibn Harithah, zijn neef ‘Ali
ibn Abi Talib, die sinds zijn vroegste kindertijd bij hem had geleefd en
als volgende kwam zijn goede vriend Aboe Bakr As-Siddiq (Aboe Bakr,
de bevestiger van de waarheid). Zij beleden allen op de allereerste
dag van de oproep de islam. Vanaf de eerste dag dat hij de islam
omarmde, bewees Aboe Bakr een zeer energieke en ijverige activist te
zijn. Hij was welgesteld, voorkomend, mild en oprecht. De mensen
hadden de gewoonte, vanwege zijn kennis, vriendschappelijkheid,
prettige gezelschap en handel naar zijn huis te komen en dicht bij hem
in de buurt te blijven. Degenen die hij vertrouwde, nodigde hij uit tot
de islam en door zijn persoonlijke inspanningen bekeerde zich een
flink aantal mensen tot de islam, zoals Oethman ibn ‘Affan Al-Oemawi,
Az-Zoebair ibn ‘Awwam Al-Asadi, ‘Abdoer Rahman ibn ‘Awf, Sa'd ibn
Abi Waqqas, Az-Zoehri en Thalhah ibn Oebaidillah At-Tamimy. Die
acht mannen vormden de voorlopers en nog specifieker, de voorhoede
van het nieuwe geloof in Arabië. Onder de vroege moslims waren Bilal
ibn Rabah (de Abessijn), Aboe Oebaidah ibn Al-Djarrah van de Bani
Harith ibn Fahr (de betrouwbaarste van de moslimnatie), Aboe
Salamah ibn ‘Abd Al-Asad, Al-Arqam ibn Abi Al-Arqam van de stam
van Makhzoem, Oethman ibn Maz'oen en zijn tweebroers Qoedama en
‘Abdoellah, Oebaidah ibn Al-Harith ibn Al-Moettalib ibn ‘Abdoel Manaf,
Sa'id ibn Zaid Al-‘Adawi en zijn vrouw Fatimah – dochter van Al-
Khathab (de zus van ‘Oemar ibn Al-Khathab), Khabbab ibn Al-Aratt,
‘Abdoellah ibn Mas'oed Al-Hadhali en vele anderen. Zij waren de
moslimvoorgangers. Zij behoorden bij vele clans van de Qoeraisj. Ibn
Hisjam, een biograaf, telde er meer dan veertig.
22/41
Ibn Ishaaq zei: “Toen gingen de mensen in massa's tegelijk de
omarming van de islam binnen, mannen en vrouwen en het nieuwe
geloof kon niet langer geheim worden gehouden.”
De Profeet s.a.w. had de gewoonte om de nieuwe bekeerlingen privé
te ontmoeten om ze te onderwijzen, omdat de oproep tot de islam nog
steeds op een individuele en geheime basis liep. De openbaringen
versnelden zich en gingen voort, na de eerste verzen (Qoer-aan 74: 1-
2). De verzen en stukken van de Soerahs (hoofdstukken) die op dat
moment geopenbaard werden, waren kort, met wonderbaarlijk sterke
pauzes en fascinerende ritmes, in volledige harmonie met die delicate,
fluisterende omlijsting. Het centrale onderwerp dat erdoorheen liep,
concentreerde zich op het heiligen van de ziel en de moslims te
ontmoedigen ten prooi te vallen aan de bedrieglijke schijn van het
leven. Daarbij gaven de vroege verzen gewoonlijk ook een zeer
accuraat verslag over de hel en de tuin (het paradijs), de gelovigen
langs een nieuw pad leidend, dat volkomen tegengesteld was aan de
slechte praktijken die heersten onder hun landgenoten.
As-Salaat (het gebed)
Moeqatil ibn Soelaiman zei: “De salaat (het gebed) was al in een vroeg
stadium van de islamitische oproep als een verplicht ritueel ingesteld,
een salaat van twee rakaat (gebedsonderdeel) in de morgen en
hetzelfde in de avond:
“ en verheerlijk en lofprijs jullie Heer in de avond en in de ochtend.”(QS
Ghaafir 40: 55)Ibn Hidjr zei: “Het is absoluut zeker, dat de Profeet s.a.w.
de gewoonte had te bidden voor ‘De nachtelijke Reis', maar het blijft
een controversiële kwestie, rondom de vraag of het gebed al als een
verplicht ritueel was ingesteld voor het opleggen van de regelgeving
betreffende de gewone vijf gebeden per dag. Er is overgeleverd, dat
het verplichte gebed op twee keer per dag, 's morgens voor
zonsopgang en na zonsondergang was vastgesteld.” Het is door een
keten van overleveraars verteld dat, toen de Profeet s.a.w. de eerste
openbaring ontving, Djibriel (Gabriël) – de engel – verder ging en hem
onderwees, hoe hij woedoe (wassing) in acht moest nemen. Toen de
Profeet s.a.w. klaar was, nam hij een handvol water en besprenkelde
zijn lendenen ermee.
23/41
Ibn Hisjam heeft overgeleverd dat, wanneer het tijd voor de gebeden
was, de Boodschapper van Allah s.a.w. en zijn metgezellen, naar een
bergvallei gingen, om in het geheim te bidden.Op een keer zag Aboe
Talib de Boodschapper van Allah s.a.w. en Ali bidden, hij vroeg hen
waar ze mee bezig waren. Toen hij te weten kwam, dat het het
verplichte gebed was, zei hij hen om standvastig te blijven in hun
gebruiken.
De Qoeraisjieten horen over de oproep
Het nieuws over deze fase van de oproep, hoewel het op heimelijke
wijze en op individuele manier werd uitgevoerd, lekte uit en werd in
heel Mekka van openbaar belang. In het begin maakten de Mekkaanse
leiders zich niet al te veel zorgen over Mohammed s.a.w. en
besteedden geen aandacht aan zijn leerstellingen. In het begin
dachten zij, dat Mohammed s.a.w. slechts een religieuze filosoof was,
zoals Oemaijjah ibn Abi As-Salt, Qoess ibn Sa'idah, ‘Amr ibn Noefail en
gelijkgezinden, die de gewoonte hadden te filosoferen over
goddelijkheid en religieuze verplichtingen.Maar deze onverschillige
houding veranderde al snel in ware vrees. De polytheïsten van de
Qoeraisj begonnen de bewegingen van Mohammed s.a.w. scherp en
bezorgd in de gaten te houden, uit vrees dat zijn oproep zich zou
verspreiden en dat er een verandering in de heersende mentaliteit zou
komen.
In drie ondergrondse jaren van de beoefening stond er een groep van
gelovigen op die gekenmerkt werden door een gemoedstoestand van
broederschap en samenwerking, met één vastgesteld doel in hun
gedachten: het verspreiden en het stevig verankeren van de oproep
tot de islam. Drie volle jaren lang was Mohammed s.a.w. tevreden
geweest met het onderwijzen binnen een vrij beperkte kring. De tijd
was echter gekomen, om openlijk het geloof van de Heer te preken.
De engel Djibriel (Gabriël) had een verdere openbaring van de wil van
Allah aan hem gebracht, om zijn volk onder ogen te komen, hun
leugens ongeldig te verklaren en hun afgodendienende praktijken te
verpletteren.
24/41
De tweede fase
Openlijk preken
Eerste openbaring betreffende het Preken
“En waarschuw je stam en je naaste verwanten.”
(QS Asj-Sjoe'araa 26: 214)
Dit was het eerste vers dat in dit verband werd geopenbaard. Het is
opgenomen in Soerah Asj-Sjoe'araa (hoofdstuk 26 – de dichters), wat
het verhaal van Moesa u overlevert, en gaat over de vroege dagen van
zijn profeetschap, zijn migratie met de kinderen van Israël, hun
ontsnapping aan Firaun en zijn volk en het verdrinken van Firaun en
zijn legers. Dit hoofdstuk levert in feite de verschillende fases over die
Moesa u doorliep in zijn strijd met de Firaun en de missie van het
oproepen van zijn volk tot Allah. Verder bevat het verhalen die
spreken over het verschrikkelijke einde dat diegenen wachtte die de
boodschappers tegenspraken, zoals het volk van Noeh, ‘Ad, Thamoed,
Ibrahiem, Loeth en Ahloel-Aikah (Metgezellen van het hout). (Dat was
een groep mensen die een boom genaamdAikah aanbaden.)
Chronologisch gezien behoort dit hoofdstuk in het midden van de
Mekkaanse periode, toen het contact van het licht van het
profeetschap met het culturele milieu van het heidense Mekka de
Mekkanen in hun meest arrogante bui testte. De boodschap die dit
hoofdstuk overbracht, is samengevat: “De Waarheid is
onoverwinnelijk. Toen de bezieling van het profeetschap naar Mekka
kwam, werd hij tegengewerkt door de voorstanders van de zonde;
maar de Waarheid, in tegenstelling tot leugens, kan niet anders dan
blijven, terwijl leugens zeker vergankelijk zijn.”
De naaste bloedverwanten oproepen
Aan de bevelen van Allah gehoorzamend, verzamelde Mohammed
s.a.w. zijn verwanten van de Bani Hasjim, met een groep van de Bani
Al-Moettalib ibn ‘Abdoel Manaf. De toehoorders waren met
vijfenveertig mannen.
Aboe Lahab nam onmiddellijk het initiatief en sprak de Profeet s.a.w.
aan: “Dit zijn jouw ooms en neven, spreek ter zake doende, maar ten
eerste moet je weten, dat jouw verwanten niet in een positie zijn om
alle Arabieren te weerstaan. Een ander punt dat je in gedachten moet
houden, is dat jouw verwanten voldoende voor jou zijn.
25/41
Als je hun gebruiken volgt, zal het gemakkelijker voor hen zijn, dan
om de andere clans van de Qoeraisj onder ogen te komen, die worden
ondersteund door de andere Arabieren. Waarlijk, ik heb nooit gehoord
over iemand die zijn verwanten meer schade heeft toegebracht dan
jij.” De Boodschapper van Allah s.a.w. hield zijn mond dicht en zei
niets bij die vergadering.
Hij nodigde hen uit naar een andere vergadering en slaagde erin
gehoor te krijgen. Hij stond toen op en hield een korte toespraak, die
vrij overtuigend uitlegde wat er op het spel stond. Hij zei: “Ik huldig
de lof van Allah, ik zoek Zijn hulp, ik geloof in Hem, ik stel mijn
vertrouwen in Hem, ik getuig, dat er geen god is die aanbeden mag
worden, behalve Allah, Die geen partner heeft. Een gids kan nooit
liegen tegen zijn mensen. Ik zweerbij Allah, er is geen god behalve
Hij, dat ik als een boodschapper naar jullie in het bijzonder, en naar
de mensen in het algemeen ben gestuurd. Ik zweer bij Allah, jullie
zullen sterven, net zoals jullie slapen, jullie zullen worden opgewekt,
net zoals jullie ontwaken. Jullie zullen rekenschap moeten afleggen
over jullie daden. Het is ofwel de hel voor altijd of de tuin (het
paradijs) voor altijd.”
Aboe Talib antwoordde: “Wij zullen je met liefde helpen, jouw advies
accepteren en in jouw woorden geloven. Dit zijn jouw bloedverwanten,
die je hebt bijeengebracht en ik ben één van hen, maar ik ben de
eerste om te doen wat jou pleziert. Doe wat je bevolen is. Ik zal je
beschermen en verdedigen, maar ik kan de religie van ‘Abdoel-
Moettalib niet opgeven.”
Toen zei Aboe Lahab tegen Aboe Talib: “Ik zweer bij Allah, dat dit iets
slechts is. Je moet hem stoppen, voordat anderen dat doen.” Aboe
Talib antwoordde echter: “Ik zweer bij Allah, dat ik hem zal
beschermen, zolang ik leef.”
Op de berg As-Safa
Nadat de Boodschapper van Allah s.a.w. zeker was van de belofte van
Aboe Talib om hem te beschermen, terwijl hij de mensen opriep tot
Allah, stond hij op een dag op de Berg As-Safa en riep luidop uit: “Oh
Sabahah! ”
Clans van de Qoeraisj kwamen naar hem.
26/41
Hij riep hen op om van de Eenheid van Allah te getuigen en in zijn
Gezantschap en de Dag der Wederopstanding te geloven. Al-Boekharie
heeft een deel van dit verhaal overgeleverd op gezag van Ibn ‘Abbaas
t . Hij zei: “Toen de volgende verzen geopenbaard werden:
‘En waarschuw je stam en je naaste verwanten.'
(QS Asj-Sjoe'araa 26: 214)
beklom de Boodschapper van Allah s.a.w. de berg As-Safa en begon te
roepen: ‘Oh Bani Fahr! O Bani ‘Adi (twee clans van de Qoeraisj).' Vele
mensen verzamelden zich en diegenen die niet konden, stuurden
iemand om verslag aan hen uit te brengen. Aboe Lahab was ook
aanwezig. De Profeet s.a.w. zei: ‘Jullie weten toch dat als ik jullie zou
vertellen dat er enkele ruiters in de vallei waren, die van plan waren
om jullie te beroven, jullie mij dan zouden geloven?' Zij zeiden: ‘Ja,
we hebben nog nooit gemerkt dat jij liegt.' Hij zei: ‘Ik ben een
waarschuwer voor jullie, voor een zware kwelling.' Aboe Lahab
reageerde prompt: ‘Jij bederft de hele dag! Heb je ons laten roepen
voor zoiets?' De verzen werden bij die gelegenheid, onmiddellijk
geopenbaard:
‘Vervloekt zijn de twee handen van Aboe Lahab en vervloekt is hij!'
(QS Al-Masad 111: 1)
Moeslim heeft een ander deel van dit verhaal overgeleverd, op gezag
van Aboe Hoerairah t . Hij zei: “Toen de volgende verzen werden
geopenbaard:
‘En waarschuw je stam en je naaste verwanten.'
(QS Asj-Sjoe'araa 26: 214) riep de Boodschapper van Allah s.a.w. alle
mensen van de Qoeraisj; dus zij kwamen bijeen en hij gaf hen een
algemene waarschuwing. Toen verwees hij in het bijzonder naar
bepaalde stammen en zei: ‘Oh Qoeraisj, red jullie zelf van het Vuur;
Oh mensen van Bani Ka'b, red jullie zelf van het Vuur; Oh Fatimah,
dochter van Mohammed s.a.w. , red jezelf van het Vuur, want ik heb
geen enkele andere macht om jou tegen Allah te beschermen, behalve
dat ik een relatie met jou onderhoud.'”
27/41
Het was waarlijk een luide, suggestieve oproep, die ondubbelzinnig
aan de mensen die hem het meest nabijstonden verklaarde, dat het
geloof in zijn Boodschap de belangrijkste hoeksteen zou zijn voor
iedere toekomstige relatie tussen hem en hen en dat de bloedrelatie,
waarop het hele Arabische leven was gebaseerd, was opgeven in het
licht van dat goddelijke ultimatum.
Het uitschreeuwen van de Waarheid en de reactie van de
polytheïsten
De stem van de Profeet s.a.w. bleef in Mekka weergalmen, totdat het
volgende vers werd geopenbaard:
“Verkondig daarom openlijk, dat wat je opgedragen is en keer je af
van afgodenaanbidders.”(QS Al-Hidjr 15: 94)
Toen ondernam hij het in diskrediet brengen van de bijgelovige
praktijken van afgoderij, het onthullen van de waardeloze realiteit en
de absolute machteloosheid ervan en het geven van concreet bewijs
dat afgoderij op zichzelf, of het gebruik ervan als een manier waarop
de afgodendienaar in contact met Allah kan komen, een overduidelijke
leugen is.
De Mekkanen van hun kant, barstten uit in razernij en afkeuring. De
woorden van Mohammed s.a.w. creëerden een donderslag, die het
traditionele, ideologische Mekkaanse leven ondersteboven keerde. Zij
konden het niet goed hebben, om door iemand debeschrijving van
afgedwaalde mensen te horen ophangen aan polytheïsten en
afgodendienaren. Zij begonnen hun rijkdommen te verzamelen om de
kwestie af te handelen, de voorwaarts marcherende revolutie te
onderdrukken en een preventieve slag toe te brengen aan zijn
volgelingen, voordat hun gewijde tradities en al lang bestaande erfenis
zou worden verslonden en verpletterd. De Mekkanen hadden een
diepe overtuiging, dat het ontkennen van de goddelijkheid van
iedereen, behalve Allah, en het geloven in de Goddelijke Boodschap en
het hiernamaals, worden geïnterpreteerd in termen van volledige
inwilliging en absolute verbinding en dat dit, op zijn beurt, geen
enkele ruimte voor hen overliet om enige autoriteit over zichzelf en
over hun rijkdom te claimen, laat staan voor hun ondergeschikten.
28/41
Samengevat, hun toegeëigende, op religie gebaseerde verhevenheid
en aanmatigendheid zouden van geen enkel belang meer zijn; hun
pleziertjes zouden ondergeschikt zijn aan de tevredenheid van Allah
en Zijn boodschapper; en als laatste zouden zij moeten ophouden
letsel toe te brengen aan diegenen die zij valselijk als zwak hadden
bestempeld en van het begaan van vreselijke zonden in hun
alledaagse leven. Zij waren zich deze betekenissen al ten volle
bewust, dat is de reden dat hun zielen zich niet konden neerleggen bij
deze “schandelijke” positie, niet vanwege motieven die op waardigheid
en eer gebaseerd waren, maar eerder omdat:
“Hij wil dus doorgaan met zondigen.”(QS Al-Qijaamah 75: 5)
Zij waren zich bewust van deze consequenties, maar zij konden het
zich niet veroorloven niets te doen tegenover een eerlijk,
waarheidsgetrouw man, die het beste voorbeeld was van goede
manieren en menselijke waarden. Zij hadden nooit zo'n voorbeeld
gekend in de geschiedenis van hun ouders en grootouders. Wat
moesten ze doen? Zij waren met stomheid geslagen en daar hadden
ze alle reden toe. Volgend op zorgvuldig overleg, sloegen zij hun slag
op het enige beschikbare doelwit, d.w.z. zij namen contact op met de
oom van de Boodschapper, Aboe Talib, en verzochten hem
tussenbeide te komen en zijn neef te adviseren met zijn activiteiten te
stoppen. Om hun eis grote kracht bij te zetten, kozen zij ervoor om
het gevoeligste gebied in het Arabische leven te beroeren, namelijk de
voorouderlijke trots. Zij spraken Aboe Talib op de volgende manier
aan: “Oh Aboe Talib! Jouw neef vervloekt de goden; vindt gebreken in
onze manier van leven, bespot onze religie en vernedert onze
voorvaderen; jij moet hem ofwel een halt toeroepen, of je moet ons
hem te pakken laten nemen. Want jij staat net zo tegen hem als wij
tegen hem zijn; en we zullen jou van hem ontdoen.” Aboe Talib
trachtte hun toorn te bedaren, door hen een beleefd antwoord te
geven. De Profeet s.a.w. ging echter verder op zijn weg, de religie van
Allah predikend en mensen ertoe oproepend, al hun wanhopige
pogingen en boosaardige bedoelingen veronachtzamend.
29/41
Een adviesraad om de pelgrims de toegang tot de oproep van
Mohammed s.a.w. te ontzeggen
In die tijd had de Qoeraisj een ander groot belang; de verkondiging
van de oproep was slechts een paar maanden gaande, toen het
pelgrimsseizoen alweer om de hoek kwam kijken. De Qoeraisj wisten,
dat de Arabische delegaties spoedig zouden komen. Zij kwamen
overeen, dat het noodzakelijk was om over een middel na te denken,
dat er zeker voor zou zorgen, dat de Arabische pelgrims verre zouden
blijven van het nieuwe geloof dat door Mohammed s.a.w. gepreekt
werd. Zij gingen naar Al-Walid ibn Al-Moeghierah om met hem over
deze kwestie te overleggen. Al-Walid nodigde hen uit om tot
overeenstemming te komen tot een unanieme resolutie. Zij
verschilden echter van mening. Sommigen brachten het idee naar
voren, dat zij hem als een Kahin, d.w.z. een waarzegger, zouden
afschilderen; maar dit idee werd afgewezen op grond van het feit dat
zijn woorden daar niet mee te rijmen waren. Anderen stelden
Madjnoen voor, d.w.z. door djinn bezeten; ook werd dit verworpen,
omdat er geen aanwijzingen bij hem naar voren kwamen die specifiek
voor deze geestestoestand waren,zo beweerden zij. “Waarom zeggen
we niet, dat hij een dichter is?” zeiden sommigen. Ook hier konden zij
niet tot overeenstemming komen, zij zeiden dat zijn woorden niet met
de woordenschat van de poëzie overeenkwamen. “Goed dan; laten wij
hem van hekserij beschuldigen,” was het vierde voorstel. Hier toonde
ook Al-Walid enige aarzeling, zeggende dat, de Profeet s.a.w. erom
bekend stond, zichzelf nooit met de praktijk van het blazen op de
knopen te hebben ingelaten, en hij gaf toe, dat hij uitvoerig over de
oorzaak en het gevolg vertelde en dit gemakkelijk te begrijpen is. Het
resultaat wat hij zegt, is alleen maar goed. Hij vond echter, dat de
meest waarschijnlijke beschuldiging tegen Mohammed s.a.w. hekserij
was. Het goddeloze gezelschap nam zijn mening over en kwam
overeen een eenduidige formulering te verspreiden waarin zij zeiden
dat hij een magiër was, die zo krachtig en bedreven in zijn kunst was,
dat hij met succes een zoon van zijn vader zou vervreemden, een man
van zijn broeder, een vrouw van haar echtgenoot en een man van zijn
clan.In dit verband is het vermeldenswaardig, dat Allah zestien verzen
openbaarde, die betrekking hadden op Al-Walid en de listige methode
die hij bedacht om de mensen die in Mekka verwacht werden voor de
pelgrimage, te manipuleren.
30/41
Allah zegt:
“Waarlijk, hij dacht en maakte een plan: laat hem dus vervloekt zijn!
Hoe hij een plan maakte! En nogmaals laat hem vervloekt zijn, hoe hij
een plan maakte! Dan dacht hij; dan fronste hij en keek op een kwade
manier; toen keerde hij zich om en was trots, toen zei hij: ‘Dit is niets
anders dan toverij van de ouderen. Dit is niets behalve het woord van
een mens!'”(QS Al-Moeddatstsir 74: 18-25)
De slechtste van hen was de gezworen vijand van de islam, Aboe
Lahab, die de voetstappen van de Profeet s.a.w. als een schaduw
volgde, luidop roepend: “Oh mensen, luister niet naar hem, want hij is
een leugenaar; hij is een afvallige.”
Desalniettemin slaagde Mohammed s.a.w. erin een oproer te scheppen
in het gehele gebied en hij overtuigde zelfs een paar mensen ervan
zijn oproep te accepteren.
Pogingen die werden ondernomen om het oprukken van de
islam te stoppen
Toen zij zich volledig realiseerden, dat Mohammed s.a.w. nooit van
zijn oproep zou kunnen worden afgebracht, namen de Qoeraisj in een
wanhopige poging het oprukken van de oproep te keren, zij namen
hun toevlucht tot andere goedkope middelen, want zij handelden
immers vanuit fundamentele beweegredenen:
• Schofferen, vernederen, belachelijk maken, verloochenen en
lachwekkende, goedkope manieren, die allemaal gericht werden op de
nieuwe bekeerlingen in het algemeen en de persoon van Mohammed
s.a.w. in het bijzonder, om zo het moraal te verlagen en hun vurige
ijver te laten verslappen. Zij betichtten de Profeet s.a.w. ervan een
man te zijn die door een djinn werd bezeten, of iemand die
geestesziek was:
En zij zeggen:“O, jij aan wie de ‘vermaning' neer is gezonden!
Waarlijk, jij bent een dwaze man.”(QS Al-Hidjr 15: 6)Of een leugenaar, die
aan hekserij deed:
En zij (de Arabische heidenen) vragen zich af waarom een
waarschuwer uit hun midden tot hen is gekomen!
En de ongelovigen zeggen: ‘Dit is een tovenaar, een leugenaar.'
(QS Shaad 38: 4)
31/41
Hun ogen keken ook naar de goede man alsof blikken konden doden,
of ze lieten hem struikelen, of probeerden hem in zijn
onwankelbaarheid of fermheid storen. Zij gebruikten allerlei soorten
beledigingen: “dolleman”, of “iemand die door een kwade geest wordt
bezeten”, enzovoorts:
“En waarlijk, degenen die ongelovig zijn, zouden je bijna door hun
blikken willen doden vanwege hun haat wanneer zij de herinnering
horen en zeggen:'Waarlijk, hij is een bezetene!'”(QS Al-Qalam 68: 51)
Onder de nieuwe bekeerlingen was er een groep, die helaas geen
sterke clan achter zich had staan om hen te ondersteunen. Deze
onschuldigezielen werden te pas en te onpas belachelijk gemaakt en
beschimpt. Naar zulke mensen verwijzend, vroegen de semiintellectuele
aristocraten van de Qoeraisj, herhaaldelijk schertsend en
minachtend, aan de Profeet s.a.w. :
“Zijn het deze die Allah begunstigd heeft onder ons?”(QS Al-An'aam 6: 53)
En Allah zei:
“Weet Allah niet het beste, wie de dankbaren zijn?”(QS Al-An'aam 6: 53)
De slechte mensen lachten op vele manieren om de rechtschapen
mensen:
• Inwendig lachten zij hen uit, vanwege hun geloof, omdat zij zichzelf
superieur voelden.
• Wanneer de rechtschapen mensen hen in openbare plaatsen
passeerden, beledigden ze hen en knipoogden ze naar hen.
• Ze achtervolgden hen tot in hun huizen.
• Waar en wanneer ze hen zagen, berispten ze hen en noemden ze
dwazen, die de weg kwijt waren.
32/41
In het hiernamaals zullen al deze trucjes en leugens gezien worden
voor wat ze zijn en de rollen zullen omgedraaid worden. Allah heeft
gezegd:
“Waarlijk! (Tijdens het wereldse leven) lachten de zondaren de
gelovigen uit. En wanneer zij ze voorbijliepen, knipoogden zij naar
elkaar. En als zij weer onder hun eigen mensen waren, bespotten zij
hen. En als zij hen zagen, zeiden zei: ‘Waarlijk! Zij zijn zeker
afgedwaald!' Maar zij zijn niet als wachters over hen ingesteld.'”(QS Al-
Moethaffifien 83: 29-33)
• Ze vervormden de leerstellingen van Mohammed s.a.w. , uitten
dubbelzinnigheden, verspreidden valse propaganda, verzonnen
ongegronde beschuldigingen over zijn leerstellingen, persoon en
karakter en gingen zo tot het uiterste om ieder zicht op degelijke
overpeinzing van het publiek tegen te houden. Over de Qoer'aan
zeiden zij: “Verhalen van de ouderen, die hij heeft opgeschreven,
worden hem in de ochtend en de middag gedicteerd.”(QS Al-Foerqaan 25:
5)
Onrechtvaardig gingen zij verder, onophoudelijk in de oren van de
mensen inprentend, dat de Qoer-aan geen werkelijke openbaring was:
“Dit is niets anders dan een leugen die hij bedacht heeft, en anderen
hebben hem daarmee geholpen zodat zij iets
onrechtvaardigs en een leugen gemaakt hebben.”(QS Al-Foerqaan 25: 4)
De slechten schreven ook het soort beweegredenen en motieven toe
aan de mannen van Allah, waar zij in dergelijke omstandigheden zelf
schuldig aan zouden zijn. De heidenen en diegenen die vijandig
tegenover de openbaring van Allah en de islam stonden, konden niet
begrijpen, hoe zulke wonderbaarlijke verzen van de tongvan de
Profeet s.a.w. konden vloeien, zonder dat hij iemand had die hem dat
onderwees en zij beweerden:
“Het is slechts een mens die hem onderricht.”(QS An-Nahl 16: 103)
Zij brachten ook een ander ongegrond en oppervlakkig bezwaar naar
voren:
“En zij zeggen: ‘Waarom eet deze boodschapper voedsel en loopt hij
over markten?'”(QS Al-Foerqan 25:7)
33/41
Zij waren bedroevend onwetend en bleven pijnlijk in gebreke want zij
konden niet beseffen, dat een onderwijzer van de mensheid iemand is
die hun aard deelt, zich in hun levens mengt, bekend is met hun
gedragingen en meevoelt in hun vreugde en verdriet.
De Edele Qoer-aan heeft hun beschuldigingen en veranderingen zeer
heftig weerlegd en heeft uitgelegd, dat de uitspraken van de Profeet
s.a.w. de openbaringen zijn van de Heer en dat hun aard en inhoud
een moedige uitdaging vormen voor diegenen die zijn profetische
uitspraken, aan één of andere verachtelijke oorsprong toeschrijven,
soms aan de geestelijke worstelingen van een dromerige hervormer,
andere keren aan de ontboezemingen van een waanzinnige dichter, of
het onsamenhangende gezwam van een geesteszieke man.
• De Qoer-aan tegenspreken met de mythologie van de ouden om de
belangstelling van de mensen van de Woorden van Allah af te leiden.
An-Nadr ibn Harith sprak de mensen van de Qoeraisj eens op de
volgende manier aan: “Oh Qoeraisj! Jullie hebben een fenomeen
ervaren, dat nooit eerder is voorgekomen. Mohammed s.a.w. groeide
hier onder jullie op en bewees altijd zeer voorkomend en de eerlijkste
en oprechste jongeman te zijn. Echter, toen hij later een volwassen
man geworden was, begon hij een nieuw geloof te preken, dat vreemd
was voor jullie maatschappij en niet met jullie genoegens
overeenkwam, dus het ene moment betichten jullie hem ervan, een
tovenaar te zijn, op een ander moment, een waarzegger, een dichter,
of zelfs een geesteszieke man. Ik zweer bij Allah, dat hij geen van dat
alles is. Hij is niet geïnteresseerd in het blazen op de knopen, zoals
een magiër dat is, noch behoren zijn woorden tot de wereld van het
waarzeggen; hij is ook geen dichter, want zijn mentaliteit is niet die
van een onsamenhangende spreker, noch is hij geestesziek, want men
is er nooit getuige van geweest, dat hij enige vorm van hallucinaties
ontwikkelde, of insinuaties deed die eigen zijn aan een geesteszieke.
Oh, mensen van de Qoeraisj, het is werkelijk een ernstige kwestie en
ik beveel jullie aan, jullie houding te heroverwegen.”
Er is overgeleverd, dat An-Nadr in een later stadium op weg naar
Hierah ging, waar hij zich vertrouwd maakte met de gebruiken van de
koningen van Perzië en de verslagen vanmensen als Rustum en
Asphandiar en toen naar Mekka terugkeerde. Daar volgde hij de
Boodschapper van Allah s.a.w. altijd als een schaduw, bij alle
audiënties die de laatste hield om het nieuwe geloof te preken en de
mensen te waarschuwen tegen de toorn van Allah.
34/41
An-Nadr volgde de Profeet s.a.w. onmiddellijk en heeft aan dezelfde
toehoorders lange verhalen overgeleverd over de mensen van Perzië.
Hij eindigde zijn toespraak dan altijd listig met een vraag waarin hij
informeerde, of hij Mohammed s.a.w. niet de loef afstak. Ibn ‘Abbaas t
heeft overgeleverd, dat An-Nadr gewoonlijk zangeressen kocht, die
door middel van hun lichamelijke charmes en hun liedjes, ieder die
enige gehechtheid aan de Profeet s.a.w. ontwikkelde, weg van de
islam lokten; hierover zegt Allah:
“En van de mensheid is hij die ijdele praat koopt om (de mens) van
het Pad van Allah te misleiden zonder kennis, en die de islamk
bespotten.Zij zijn degenen voor wie er een vernederende bestraffing
is.” (QS Loeqman 31: 6)
• In een nieuwe poging om Mohammed s.a.w. van zijn principiële
standpunt af te brengen, nodigden de Qoeraisj hem uit om tot een
compromis te komen waarin hij iets van zijn religie zou weglaten en
dat de polytheïsten hetzelfde zouden doen. Allah, de Allerhoogste,
zegt:
“Zij willen, dat jij compromissen sluit met hen, daarom willen zij ook
een compromis met jou sluiten.”(QS Al-Qalam 68: 9)
Op gezag van Ibn Djarir en At-Thabrani is overgeleverd, dat de
afgodendienaren het aanbod deden, dat Mohammed s.a.w. een jaar
lang hun goden zou aanbidden en zij zouden zijn Heer een jaar lang
aanbidden. In een andere versie zeiden zij: “Als jij onze goden
accepteert, zouden wij de jouwe aanbidden.” Ibn Ishaaq heeft
overgeleverd, dat Al-Aswad ibn Al-Moettalib, Al-Walid ibn Al-
Moeghierah,Oemaijjah ibn Khalaf en Al-‘Aash ibn Wa'il As-Sahmy, een
groep invloedrijke polytheïsten, de Profeet s.a.w. onderschepten,
terwijl hij in het Gewijde Heiligdom een omgang maakte en hem
aanboden, te aanbidden wat zij aanbaden en dat zij zouden aanbidden
wat hij aanbad, zodat, volgens hen, beide partijen een
gemeenschappelijke noemer zouden bereiken.
35/41
Zij voegden eraan toe: “Zou de Heer die jij aanbidt, bewijzen beter
dan de onze te zijn, dan zal het zoveel beter voor ons zijn, maar als
onze goden beter blijken te zijn, zul jij er voordeel bij hebben.” Allah I
, was ter plekke besluitvaardig en openbaarde het volgende
hoofdstuk:
“Zeg: ‘O, ongelovigen! Ik aanbid niet wat jullie aanbidden, noch zullen
jullie aanbidden wat ik aanbid. En ik zal niet aanbidden wat jullie
aanbidden. Noch zullen jullie aanbidden wat ik aanbid. Daarom voor
jullie jullie godsdienst en voor mij mijn godsdienst (het islamitische
monotheïsme).'”(QS Al-Kaafiroen 109: 1-6)
Vervolgingen
Aan het begin van het vierde jaar van de oproep, gedurende een
periode van een paar maanden, beperkten de polytheïsten hun
treitertechnieken tot de bovengenoemde mensen. Maar toen zij zich
de futiliteit van die procedures realiseerden, besloten zij tot een
volledige tegenaanval. Zij riepen op tot een algemene vergadering en
kozen een comité van vijfentwintig mannen uit de adel van de
Qoeraisj, met Aboe Lahab, de oom van de Profeet s.a.w. als
voorzitter. Na langdurig overleg kwamen zij tot een besluit om
maatregelen te nemen die bedoeld waren om het oprukken van de
islam op verschillende manieren te stoppen. Zij waren vastbesloten
kosten noch moeite te besparen bij het bestrijden van het nieuwe
geloof. Zij besloten de Boodschapper van Allah s.a.w. te belasteren en
de nieuwe bekeerlingen aan verschillende soorten martelingen te
onderwerpen, alle beschikbare bronnen gebruikend. Het was
gemakkelijk, om de resoluties betreffende de nieuwe bekeerlingen in
werking te stellen, omdat zij als zwak werden beschouwd. De Profeet
s.a.w. ,was niet gemakkelijk te belasteren omdat hij zo plechtstatig en
edelmoedig was en zo'n ongeëvenaard perfect karakter had, dat het
zijn vijanden ervan afbracht enige buitensporige daad tegenover hem
te begaan. Hij had ook zijn oom, Aboe Talib, die van edele afkomst
was en die een ontzagwekkende clan had, om hem te ondersteunen.
Deze situatie was een bron van zorg voor de ongelovigen, maar zij
hadden het gevoel, dat zij niet langer het geduld konden opbrengen of
enige tolerantie konden tonen tegenover een formidabele kracht die
langzaam maar zeker oprees om hun religieuze bewind en tijdelijke
autoriteit ongeldig te maken.
36/41
Aboe Lahab nam zelf het initiatief in de nieuwe serie van vervolgingen
en begon ontelbare porties schadelijke daden, haat en afgunst aan
Mohammed s.a.w. toe te dienen. Beginnend met het werpen van
stenen naar hem, verder door zijn twee zonen te dwingen te scheiden
van hun vrouwen Roeqaijjah en Oemm Koeltsoem, de dochters van de
Profeet s.a.w. , tegen hem te smalen over de dood van zijn tweede
zoon, hem “de man afgesneden van nageslacht” noemend en dan in
zijn voetsporen volgend tijdens de seizoenen van pelgrimage en bij
openbare discussies, om een verkeerde indruk over hem te geven en
de bedoeïenen tegen hem en zijn oproep op te zetten. Zijn vrouw,
Oemm Djamil bint Harb, de zuster van Aboe Soefjan, had ook haar
deel in de genadeloze veldtocht. Zij bewees, dat zij niet voor haar
echtgenoot onderdeed in de vijandigheid en haat die ze voor de
Profeet s.a.w. koesterde. Zij bond doornbundels samen met touwen
van gedraaid palmbladvlas en strooide ze uit op de paden waarvan
werd verwacht, dat de Profeet s.a.w. ze zou nemen, om hem
lichamelijk letsel toe te brengen. Zij was ontzettend sluw,
slechtgehumeurd en gebruikte beledigende taal, ze was zeer bedreven
in de kunst van het uitbroeden van intriges en het aansteken van het
vuur van onenigheid en opruiing. Ze werd zeer terecht bezoedeld als
“de drager van het brandhout” in de Edele Qoer-aan. Bij het
ontvangen van dit nieuws,ging zij onvervaard op weg naar de moskee
met een handvol steentjes om naar de Profeet s.a.w. te werpen. Allah,
de Grote, nam haar gezichtsvermogen weg en zij zag slechts Aboe
Bakr, die direct naast de Profeet s.a.w. zat. Zij sprak Aboe Bakr toen
zeer vrijpostig aan, dreigend de mond van zijn metgezel te breken,
met haar handvol steentjes en ze reciteerde een versregel, die bol
stond van schaamteloze opstandigheid: “Wij hebben de ongeprezene
niet gehoorzaamd, zijn oproep afgewezen en ons van zijn religie
afgezonderd.” Toen zij was vertrokken, wendde Aboe Bakr zich tot de
Profeet s.a.w. en informeerde naar de kwestie. De Profeet s.a.w.
verzekerde hem ervan, dat ze hem niet had gezien, omdat Allah haar
gezichtsvermogen had weggenomen.
Aboe Lahab en zijn gezin bleven dat soort schaamteloze voorbeelden
van marteling toebrengen, ondanks de bloedbanden die hen met
elkaar verbonden, want hij was de oom van de Profeet s.a.w. en zij
leefdenin aangrenzende huizen. Eigenlijk onthielden slechts weinigen
van de buren van de Profeet s.a.w. zich ervan hem te belasteren. Zij
gooiden zelfs de ingewanden van een geit op zijn rug, terwijl hij zijn
gebeden uitvoerde. Hij klaagde altijd over dat ongepaste buurschap,
maar vergeefs, want zij stonden zichzelf vele fouten toe.
37/41
Op gezag van Ibn Mas'oed heeft Al-Boekharie overgeleverd, dat eens,
toen de Profeet s.a.w. zich ter aarde wierp, terwijl hij in Al-Ka'bah
bad, Aboe Djahl zijn metgezellen vroeg, hem de vuile foetus van een
vrouwtjeskameel te brengen en hij legde die op zijn rug. Oeqbah ibn
Abi Moe'ait was de onfortuinlijke man die zich haastte om deze
onedele daad uit te voeren. Een lachsalvo steeg op onder de
ongelovigen. Ondertussen was Fatimah, de dochter van de Profeet
s.a.w. , toevallig daarlangs gekomen. Zij verwijderde de smerigheid
van de rug van haar vader. De Profeet s.a.w. riep de toorn van Allah
over hen af, in het bijzonder over Aboe Djahl, Oetbah ibn Rabie'ah,
Sjaibah ibn Rabie'ah, Al-Walid ibn Oetbah, Oemaijjah ibn Khalaf en
Oeqbah ibn Moe'ait.Het is in de verslagen opgetekend, dat zij allen bij
de veldslag van Badr gedood werden.
Hun algehele proces van verrichten van kwaadaardige handelingen
omvatte ook lasterpraat en roddel als middel tot onderdrukking. De
leiders van Mekka in het algemeen en Oemaijjah ibn Khalaf in het
bijzonder, namen hier hun toevlucht toe. In dit verband zegt Allah:
“Wee voor de lasteraar en degenen die kwaadspreken”(Qs Al-Hoemazah
104: 1)
Eens woonde Oeqbah ibn Al-Moe'ait een audiëntie van de Profeet
s.a.w. bij en luisterde naar hoe hij de islam preekte. Een goede vriend
van hem, Oebai ibn Khalaf, hoorde hiervan. Hij kon zo'n soort daad
niet tolereren, dus hij berispte Oeqbah en beval hem, in het heilige
gezicht van de Profeet s.a.w. te spuwen en zonder schaamte deed hij
dat. Oebai liet geen enkele denkbare manier ongebruikt om de Profeet
s.a.w. te belasteren; hij maalde zelfs oude, gecomposteerde bonen en
blies hetpoeder op hem. Al-Akhnas ibn Sjoeraique Ath-Thaqafi
kleineerde te pas en te onpas het karakter van de Profeet s.a.w. . Als
directe verwijzing naar de oneervolle daden van de man gaf de Edele
Qoer-aan de volgende verfoeilijke kenmerken aan hem:
“En gehoorzaam niet degenen die veel zweren, het wordt als
waardeloos gezien. Een lasteraar, voortgaand met roddel. Het goede
verhinderend, overtredend, zondig, wreed – nochtans een bastaard.”
(QS Al-Qalam 68: 10-13)
38/41
De arrogantie en verwaandheid van Aboe Djahl blokkeerden alle
wegen die maar het kleinste beetje licht van het geloof in zijn hart
hadden kunnen produceren:
“Omdat hij noch geloofde noch bad!”
(QS Al-Qijaamah 75: 31)
Verder wilde hij de Profeet s.a.w. van het Edele Heiligdom weren. Het
gebeurde eens, dat de Profeet s.a.w. in de omgeving van het Heilige
Huis bad, en Aboe Djahl dreigend op hem af kwam en beledigende taal
tegen hem uitsloeg. De Profeet s.a.w. gaf hem een zware berisping,
waarop Aboe Djahl hem tartend antwoordde en beweerde dat hij de
machtigste in Mekka was; toen openbaarde Allah:
“Laat hem dan zijn raad (van helpers) oproepen.”(QS Al-‘Alaq 96: 17)
In een andere versie van hetzelfde incident greep de Profeet s.a.w.
Aboe Djahl bij de nek, schudde hem stevig, zeggende:
“Wee voor jou! En dan wee voor jou! Opnieuw, wee voor jou! En dan
wee voor jou!”(QS Al-Qijaamah 75: 34-35)
Ondanks deze berisping kwam Aboe Djahl nooit bij zinnen, noch
realiseerde hij zich deze dwaze praktijken. Integendeel, hij was
vastbesloten tot het uiterste te gaan en hij zwoer, dat hij het gezicht
van de Boodschapper van Allah s.a.w. door het stof zou halen en over
zijn nek zou lopen. Hij was nog niet op weg gegaanom zijn slechte
bedoeling ten uitvoer te brengen, of men zag hem al terugkeren,
zichzelf met zijn handen afschermend (alsof iets verschrikkelijks
achter hem aanzat). Zijn metgezellen, vroegen hem wat er aan de
hand was. Hij zei: “Ik zag een greppel van brandend vuur en vleugels
die vlogen.” Later gaf de Boodschapper van Allah s.a.w. het volgende
commentaar: “Als hij verder door was gegaan, zouden de engelen,
één voor één zijn ledematen eraf hebben geplukt.”
Op die manier werd de Profeet s.a.w. , dus schandelijk behandeld, de
grote man, gerespecteerd als hij door zijn landgenoten werd en met
een invloedrijke man, zijn oom Aboe Talib, achter zijn rug om hem te
steunen. Als de zaken er bij de Profeet s.a.w. zo voor stonden, hoe
was het dan met de mensen gesteld, die als zwak werden beschouwd
en die geen clan hadden om hen te ondersteunen? Laat ons hun
situatie nader beschouwen.
39/41
Wanneer Aboe Djahl hoorde over de bekering van een man van hoge
komaf, met machtige vrienden, dan kleineerde hij zijn inzicht en zijn
intellect, ondermijnde zijn beoordelingsvermogen; en hij bedreigde
hem met vreselijke gevolgen als hij een handelaar was. Als de nieuwe
bekeerling maatschappelijk zwak was, sloeg hij hem genadeloos en
stelde hem aan onuitsprekelijke martelingen bloot.
De oom van Oethman ibn ‘Affan had de gewoonte Oethman in een
mat van palmbladeren te wikkelen en dan een vuur onder hem aan te
steken. Toen Oemm Moesh'ab ibn ‘Oemair over de bekering van haar
zoon hoorde, liet zij hem verhongeren en verbande hem uit haar huis.
Hij was gewend aan een weelderig, gemakkelijk leven, maar tijdens de
nasleep van de martelingen die hem ten deel vielen, raakte zijn huid
verschrompeld en hij kreeg een afgrijselijk uiterlijk.
Bilal, de slaaf van Oemaijjah ibn Khalaf, werd hard door zijn meester
geslagen, toen de laatste over zijn bekering tot de islam teweten
kwam. Soms werd er een touw rond zijn nek gebonden en moesten de
straatjongens hem door de straten en over de heuvels van Mekka
slepen. Soms werd hij onderworpen aan een langdurige onthouding
van eten en drinken; op andere momenten werd hij vastgebonden, liet
men hem op het gloeiend hete zand liggen en onder het
verpletterende gewicht van zware stenen. Vergelijkbare andere
maatregelen werden aangegrepen om hem te dwingen zijn geloof te
verzaken. Dit alles was vergeefs. Hij volhardde in zijn geloof, in de
eenheid van Allah. Bij één van zo'n gelegenheid kwam Aboe Bakr
langs; door medelijden geroerd kocht hij hem en bevrijdde hem uit
zijn slavernij.
Een ander slachtoffer van de aanmatigendheid van de Qoeraisj was
‘Ammar ibn Jasir, een bevrijde slaaf van de Bani Makhzoem. Tezamen
met zijn vader en moeder omarmde hij de islam in een vroege fase.
Herhaaldelijk moesten zij op het gloeiendhete zand liggen en werden
zij hard geslagen. Soms werd ‘Ammar op kooltjes gegooid.De Profeet
s.a.w. was zeer geroerd door de wreedheden die ‘Ammar en zijn
familie werden aangedaan. Hij troostte hen altijd en hief zijn handen
op in gebed en zei: “Wees geduldig, jullie zullen waarlijk jullie
verblijfplaats in het paradijs vinden.” De vader, Jasir, stierf door de
herhaalde martelingen. De moeder van ‘Ammar, Soemaijjah, werd
door Aboe Djahl zelf met de bajonet doorstoken, met de dood als
gevolg, en aldus verdiende zij de titel van de eerste vrouwelijke
martelaar in de islam.
40/41
‘Ammar zelf werd aan verschillende vormen van martelingen
onderworpen en werd altijd bedreigd, dat hij zwaar zou lijden, behalve
wanneer hij Mohammed s.a.w. zou beledigen en zijn geloof zou
verlaten, voor Al-Lat en Oezza. In een moment van zwakte uitte hij
een woord, dat als het verlaten van het geloof werd geïnterpreteerd,
hoewel zijn hart nooit wankelde en hij kwam onmiddellijk naar de
Profeet s.a.w. toe, die hem troostte vanwege zijn pijn en zijn geloof
bevestigde. Onmiddellijk daaropvolgend, werd het volgende vers
geopenbaard:“Iedereen die ongelovig aan Allah is, nadat hij geloof
heeft gehad, behalve die ertoe gedwongen wordt en in wiens hart nog
geloof is,”(QS An-Nahl 16: 106)
Aboe Fakieh, Aflah, een bevrijde slaaf van de Bani ‘Aboed-Dar, was de
derde van die hulpeloze slachtoffers. De onderdrukkers maakten altijd
zijn voeten vast met een touw en sleepten hem door de straten van
Mekka.
Khabbab ibn Al-Aratt was bij iedere mogelijke gelegenheid ook een
gemakkelijk slachtoffer van vergelijkbare gewelddadigheden. Hij
onderging tot de verbeelding sprekende martelingen en
mishandelingen. De Mekkaanse polytheïsten trokken aan zijn haar en
draaiden zijn nek om en lieten hem op brandende kooltjes liggen, met
een grote steen op zijn borstkas, om hem ervan te weerhouden te
ontsnappen. Sommige moslims van rang en status werden in de ruwe
huid van kamelen gewikkeld en weggeworpen en anderen werden in
wapenuitrustingen gestopt en op het brandende zand gezet onder de
verschroeiende zon van Arabië. Zelfs de vrouwelijke bekeerlingen
werden niet gespaard en de lijst is te lang om ze allemaal te bevatten.
Zanirah, An-Nahdiyah en haar dochter, Oemm Oebais, en vele
anderen kregen hun volledige deel van de vervolging van de hand van
de onderdrukkers – inclusief ‘Oemar ibn Al-Khathab – uiteraard voor
zijn bekering tot de islam.
Aboe Bakr, een welgestelde gelovige, kocht en bevrijdde enkele van
die vrouwelijke slaven, net zoals hij deed bij Bilal en ‘Amir ibn
Foeheirah.
41/41